Stadsgedicht uit Zuid 37: Peinzing

Peinzing
vanuit een uiterst Buitenveldert
voor rolstoeler Michael Deak
die moet zitten als Le Penseur
 
Ik was eerst een schaal vruchtwater,
waarin vlinderbloesem dwarrelde en
kerkklokken trilden met allemaal hun
verre tijd. Waarin de wind en regen
vielen, onrust, soms ook angst brak
over het tere oppervlak. En waarin
onlust rilde, zonlicht van geluk ging
zingen, en witte vogels van blijheid
voetjebaaiden. Zodat ik met dit alles
na het veeltijds dwarse van de dagen
nu een schaal ben vol herinnering.
 
Hoe heb je me ooit gemaakt, leven,
ben ik je tegemoet geraakt, daarna,
en hoe onwillig heb ik je bejegend?
 
Vergeef me dat ik je zo heb geleefd:
dat ik een schaal vruchtwater was,
en na al het dwarse van alle dagen
nu een schaal ben vol herinnering:
goed of slecht, en altijd heel teveel.
Ik heb toch nooit om jou gevraagd?
 
Vergeef me dat ik je zo heb geleefd.
De wereld was van spitse elleboog
en elleboog: was één vijandigheid,
waarin ik, de dichter, alleen als ik
meedeed, meebeet, werd gedoogd.
 
Ik heb ‘t goed bekeken om me heen.
Overal, leven, loerde je op het leven.
Je miljarden tongen leekten aan het
gevoerde bloed, het geprooide vlees.
En drong me aan om mee te loeren.
Wanneer was ik denkend nog mezelf?
Overal vochten je magen om macht.
En ze rispten: we hongeren, doe mee.
Honger proeft dat zonde geen zonde,
maar noodzaak is van goed en zoet.
Overal, ai leven, loer je op het leven.
 
Maak geen mensen. Maak hen kwijt.
Ontgun hun de leegte van het zijn,
dat onwetend en te zwetend dwalen.
Geen ziekte of hebzucht. Geen pijn,
of angst voor ik sterf me, ik ga dood.
Als ze, leven, dan tóch willen leven:
vermijd dat er ooit nog iemand lijdt.
Met een kruis zijn ze slecht ingewijd.
 
Karel NL Grazell
Amsterdams stadsdichter uit Zuid

You have no rights to post comments