PLAN ZUID: van kronkelstraatjes tot Parijse allure

Nieuwe pagina 1

"In Zuid groeit een stad, die zoo mooi kan worden als misschien nergens bestaat.”


Aldus de voorzitter van de Commissie Zuid in 1927, toen de uitbreiding van Amsterdam-Zuid in volle gang was. En hij kreeg gelijk. Plan Zuid staat nu bekend als een van de meest geslaagde stadsuitbreidingen aan het begin van de 20ste eeuw.
 Tekst: Ingrid Koorn

Alle lof daarvoor gaat naar Hendrik Petrus Berlage, de architect die eind negentiende eeuw van de Amsterdamse gemeenteraad de opdracht kreeg om Plan Zuid te ontwerpen. Reden hiervoor was de in 1901 geïmplementeerde Woningwet. Eind negentiende eeuw trokken steeds meer mensen van het platteland naar de stad, wat ertoe leidde dat veel te veel mensen op te weinig grond moesten samenleven in vaak erbarmelijke omstandigheden. De Woningwet verordende dat elke stad met meer dan 10.000 inwoners, die de afgelopen vijf jaar een groei van minimaal 20% doormaakte, een zogeheten uitbreidingsplan moest opstellen. En zo toog ook Amsterdam aan het werk. 

Door een wijziging van de gemeentegrens in 1896 ontstond er tussen de rivieren Amstel en Schinkel ruimte voor nieuwe bebouwing. Dat leidde veertig jaar later tot de statige, monumentale wijken met brede lanen en sierlijk gebouwde huizen die we nu kennen als Amsterdam Nieuw-Zuid, bestaande uit de Stadionbuurt en de Apollobuurt in het stadsdeel Oud-Zuid en de Rivierenbuurt in het stadsdeel Zuideramstel. Ook een groot deel van de Nieuwe Pijp in het stadsdeel Oud-Zuid behoort tot het Plan Zuid.

Kronkelende straatjes
Wat weinigen weten is dat Berlage oorspronkelijk heel andere plannen had met Nieuw-Zuid. Zijn eerste ontwerp kwam in 1900 tot stand en was min of meer gebaseerd op het uitbreidingsplan dat eerder door de Dienst Publieke Werken was gemaakt. Dit ontwerp werd door de gemeente afgewezen, omdat het te veel leek op de Pijp, de meest bekritiseerde nieuwbouwwijk in die periode. Die buurt was erg slecht gebouwd, omdat de bouwers hun geld tegen hoge rente moesten lenen. Ze bouwden dus snel en bezuinigden waar ze konden op de kwaliteit; sommige huizen stortten al tijdens de bouw in. Die ontwikkeling wilden alle betrokkenen graag vermijden. Berlage nam het uitbreidingsplan niettemin op hoofdlijnen over, maar verving de monotone bebouwingswijze door een veel gevarieerder stratenpatroon.

Kronkelende straatjes, open bebouwing, veel pleintjes en groen: dit ontwerp leek in niets op het Plan Zuid zoals we dat nu kennen. 
De gemeenteraad stemde in eerste instantie in met Berlages voorstel, maar al snel kwam er kritiek. Met name de architect J.H.W. Leliman wees op een aantal dubieuze punten. Vooral de verdeling van de woningbouw vond hij onevenwichtig – met veel dure villa’s op dure grond aan de ene kant en drukke, krampachtig aandoende sociale woningbouw aan de andere kant. Bovendien vond hij het pittoreske, middeleeuwse karakter van het straatbeeld niet meer passen bij de tijdsgeest, die op dat moment in het teken stond van stedenbouwkundige vernieuwing: massale, monumentale woningbouw.

Monumentaal
Berlage werd uiteindelijk teruggestuurd naar de tekentafel. Hij trok zich de kritiek behoorlijk aan, zeker omdat hij zelf een groot bewonderaar was van de Haussmann-stijl in Parijs – met de grandeur van chique boulevards en monumentale gebouwen. Hoewel Berlage in eerste instantie nog ter verweer aanvoerde dat een dergelijke monumentale oplossing zijn voorkeur ook had, maar dat die in Amsterdam om praktische redenen uitgesloten was, in zijn tweede definitieve ontwerp uit 1915 toont Berlage dat hij van gedachten veranderd is. In de tussenliggende jaren heeft zijn stedenbouwkundige visie definitief vorm gekregen en nu baseert hij zich op de stedenbouw ten tijde van de barok – de voorgeschiedenis van het negentiende-eeuwse Parijs: grote openbare ruimten in een “fraai architectonisch kader dat wordt gevormd door zorgvuldig ontworpen straat- en pleingevels”. De architectonische eenheid van straat, plein en stadsgedeelte is voor hem onverbrekelijk verbonden met bebouwing op uitgebreidere schaal.

Het Plan Zuid uit 1915 dat de gemeenteraad in 1917 goedkeurde.

Expressieve vormen
Zijn nieuwe uitbreidingsplan tapt dan ook uit een heel ander vaatje. De opbouw bestaat nu uit smalle kaarsrechte straten met langwerpige bouwblokken, doorsneden door enkele brede hoofdassen. In 1917 verleende de Amsterdamse gemeenteraad goedkeuring aan het plan en kon met bouwen worden begonnen. Een saillant detail hierbij is dat het stedenbouwkundig ontwerp van Berlage werd ingevuld door architecten van de Amsterdamse School, een stroming die in feite ontstond als reactie op het werk van Berlage. Tegenover zijn rationele benadering van stedenbouw stelde de Amsterdamse School expressieve en fantasierijke vormen, verwant aan het Expressionisme.

Harmonie
Deze verschillen in opvatting stonden samenwerking evenwel niet in de weg; Berlage had grote waardering voor het vermogen van Michiel de Klerk – voorman van de Amsterdamse School – en zijn collega’s om woonblokken te ontwerpen die massaal waren, maar door hun sierlijke detaillering niet zo oogden. Daarmee kwam zijn visie op Amsterdam-Zuid op het niveau van zijn grote voorbeeld: Parijs, “de mooiste moderne stad van het moment.” Later werden ook architecten van de Nieuwe Zakelijkheid betrokken bij Plan Zuid; het is de verdienste van Berlages ontwerp dat de verschillende stromingen elkaar niet in de weg staan, maar letterlijk de ruimte krijgen. In 1927 wees Berlage nog eens op de betekenis van Plan Zuid en de Amsterdamse School voor de geschiedenis van de stedenbouw. Nergens in de wereld, stelde hij toen, is de harmonie tussen architectuur, stedenbouwkundig plan en overheidsbeleid zo perfect georganiseerd als in Amsterdam.
 

Bron: Berlage en Amsterdam Zuid. Onder redactie van Karin Gaillard en Betsy Dokter. Stichting Berlage Jaar 1992. Gemeentearchief Amsterdam. Uitgeverij 010 Rotterdam, Amsterdam/Rotterdam 1992.