BRANDHOUT IN DE HONGERWINTER
Over de hongerwinter zijn honderden verhalen
geschreven. Hoe in het Westen van Nederland steeds minder voedsel te krijgen was, de
elektriciteit en het gas op een gegeven ogenblik werden afgesloten en we bovendien te
maken kregen met een strenge winter waaraan maar geen einde wilde komen.
Een van de inzenders van de nieuwsbrief beschrijft in zijn inzending het wonderkacheltje
dat waarschijnlijk duizenden mensen het leven heeft gered. Dat ding moest op een normale
kachel worden geplaatst, zorgde voor warmte en je kon er een pan of ketel op zetten om te
koken.
Bleef natuurlijk nog het probleem om aan brandstof te komen. De wonderkachel brandde het
beste op hout maar waar haal je in de stad voldoende brandhout vandaan? Er ontstond dus
een run op alles waar maar hout in, aan of op zat. Van zolder werden oude meubelstukken
naar beneden gehaald.

distributiekaart van Ruud Jansen
Die moesten eerst in stukken worden gezaagd en
vervolgens in kleine stukjes gehakt zodat ze in het kacheltje pasten. Ik had een goede
hand van hakken en er is heel wat hout door mn handen gegaan. Dat deed ik een stuk
liever dan malen met de koffiemolen. We hadden thuis namelijk een voorraadje graan dat met
een handkoffiemolen gemalen moest worden. Daar maakte mn moeder met water een soort
roggepap van; op het wonderkacheltje waarna het met de stroop die ze uit suikerbieten
bereidde, een beetje aangezoet werd. Inderdaad, niet echt lekker maar honger maakt zoals
bekend zelfs rauwe bonen zoet.
Terug naar het hout voor onze wonderkachel. Gewild als brandstof waren ook de houten
blokjes die in die tijd op sommige plaatsen tussen de tramrails zaten. Die brandden
uitstekend maar hadden als nadeel dat ze nogal stonken omdat ze met teer of iets
dergelijks waren geïmpregneerd. Wij hebben er maar een paar keer twee of drie van gehad.
Ik kan me nog goed herinneren dat bij de bovenburen op een gegeven ogenblik de houten
trapleuning verdwenen was. Opgestookt in het wonderkacheltje.

distributiekaart van Ruud Jansen
Een andere kortstondige bron was een bruggetje
over de Boerenwetering. In die tijd was de huidige brug waarover je van de Wielingenstraat
naar de Diepenbrockstraat rijdt, nog niet aanwezig. De enige verbinding was een smal
houten bruggetje voor wandelaars en fietsers. Van die brug waren op een gegeven ogenblik
alleen de planken van het wegdek nog over. De rest waaronder de dikke houten leuning was
verdwenen. Opgestookt. Na de oorlog zijn de restanten van dat bruggetje vervangen door het
ijzeren vakwerk bruggetje dat als ik me niet vergis later nog jaren dienst heeft gedaan
als voetgangersovergang over de Stadionkade.
Een dankbare bron van brandstof werd op een gegeven moment ontdekt door mn oudste
broer. Hij kwam erachter dat er houten kasten, bureaus e.d. stonden in een leegstaand of
tijdelijk niet gebruikt kantoorpand vlak bij de zojuist genoemde brug aan de Herman
Heijermansweg. Samen met een vriend wist hij in het gebouw te komen (verschafte zich
wederrechtelijk toegang tot het pand zal wel in het politierapport hebben gestaan) en daar
hebben we weken van kunnen stoken. Eiken- en beukenhout, prima brandstof. Een smal houten
zitbankje heeft daarna nog jaren bij ons in huis gestaan omdat mn moeder het jammer
vond om dat te verbranden. Als ik me niet vergis heeft het later zelfs nog een aantal
jaren dienst gedaan als tafeltje voor de televisie.
Maar het mooiste verhaal is toch dat met de boom die bij ons voor de deur stond. Die lag
op een winterdag plotseling omgezaagd voor de deur. Ik zie nog de hele buurt met zagen in
de weer om daar een portie van mee te nemen. Wij bleven natuurlijk niet achter en
veroverden ook wat polsdikke takken van een paar meter. Niet dat je er veel aan had, het
hout was veel te nat om te branden. Die twee stammetjes hebben daarna nog jaren bij ons op
zolder gestaan.
De familie K. die bij ons op drie hoog woonde, had zelfs een stuk stam van een meter of
drie veroverd. Loodzwaar en het was dus een hele klus om dat boven te krijgen. Voor het
vervolg van het verhaal moet ik even iets uitleggen over de indeling van de huizen in de
Scheldestraat. Dat zijn bijna allemaal woningen met drie etages en een zolderverdieping.
In het deel waar wij woonden was de trap volledig binnen het pand aangebracht. De trap
naar een hoog waar wij woonden, was recht en eindigde in een portaaltje. Verder naar boven
was het een trap met een bochten erin en een open ruimte in het midden. Hierdoor kon je
vanaf het portaal helemaal naar boven kon kijken, tot het dak waarin een draadglasraam zat
dat voor licht zorgde.
Toen ze dat stuk boomstam op een gegeven moment bijna boven hadden gekregen moeten de
jongens K. de macht erover hebben verloren. Het gevolg was dramatisch. Omdat er geen
leuning meer was om het ding tegen te houden viel het in het trappenhuis naar beneden en
landde met een enorme dreun in het portaaltje op onze verdieping.
Het toeval zorgde er bovendien voor dat de stam loodrecht naar beneden viel. Door zn
gewicht en de snelheid ging hij als een raket dwars door de houten vloer van het portaal
heen en kwam pas tot stilstand in de slaapkamer van de banketbakker beneden ons.
De klap was enorm en werd na een paar minuten gevolgd door de razende bakker die naar
boven stormde om verhaal te halen. Gelukkig liep het allemaal goed af en was er op dat
moment niemand in die slaapkamer.
Waar die stam is gebleven vermeldt het verhaal niet. Misschien wel door de bakker als een
soort genoegdoening opgestookt in zn bakoven.
In ieder geval is het een van de vele verhalen uit die tijd die later nog vaak werden
opgehaald onder de noemer : weet je nog wel.
Ruud Jansen, 2 april 2006 - e-mail: ruudenlia@wanadoo.nl
<< index Ruud Jansen

Terug naar de vorige pagina << |