De auteur van
deze herinneringen woont vanaf 1961 niet meer in Nederland
maar in het zonnige Amerikaanse
Califonië.
Het is daarom dan ook niet verwonderlijk dat zijn
Nederlandse grammatica niet optimaal meer is. De redactie
heeft het dan ook zoveel mogelijk geredigeerd.
*
Wonen in de Diamantbuurt, 1940-1945
* Een
familie niet vergeten
*
Opa's koffiemolen
*
De Amstel
Wonen in de
Diamantbuurt in de jaren 1940 -1950
Don’t distroy my neighborhood
Hoe was het
leven in de Diamantbuurt in de jaren veertig en vijftig?
Was het veel anders dan nu? Verveelden we ons? Waren we in
opstand? Hadden we moeilijkheden met niet Nederlanders?
Geboren in 1936 in de Tolstraat 142 tegenover de bakker van Brummelens en de Asscher diamantslijperij, later verhuisd
naar de Saffierstraat 14a waar ik 24 jaren gewoond heb.
Verhuisde naar de Trompenburgstraat na mijn huwelijk in
1959. Mijn familie, aan moederskant, woonden allemaal in de
Diamant Buurt. Grootvader woonde in de Robijstraat 7, moeder
haar zusters woonde o.a. in de, Diamantstraat, Smaragdplein,
Jan Lievensstraat, en Lutmastraat.
Ik bezocht de Oranjeschool. Kortom ik was beslist een
product van “De Buurt”. Mijn leven was voor een groot deel
gevormd in deze buurt. Een oppervlakte niet groter dan een
vierkante kilometer. Verveelden we ons? Beslist niet. Kan me
niet herinneren dat ik ooit gezegd heb; ”Ik heb niets te
doen”. Het leven was simpel. We wisten niet beter en hadden
geen behoefte om een levensstijl buiten onze buurt te
zoeken. (Dat kwam op een latere leeftijd) Er was wel een
kleine competitie gaande tussen sommige families die liever
in de “Riverenbuurt” wilde de wonen.
Wat deden wij
als kleine jongens? Er was geen speeltuin in de buurt. Het
dichtstbijzijnde sportveld was op het
Henrick de
Keijserplein. Te ver om er regelmatig naar toe te lopen. Wij
moesten ons vermaken in de nabije omgeving. Het ‘pleintje’
zal als wij de Lutmastraat / Robijnstraat kruising noemde,
was een van de plaatsen waar we veel tijd besteden. Er waren
drie of vier situaties die ons altijd bezig hielden. Op de
hoek Jan Lievens- / Lutmastraat was de fietsen stalling van
meneer Jan Zwakman een beneden buurman van mijn neef Wim. We
spendeerden veel tijd in de stalling er was altijd wel iets
te doen. Het opplakken van de prachtige, artistieke
bioscoopreclames die wekelijks de laatste films aankondigde.
Jammer dat we die niet bewaard hebben nu collectors items.
Het helpen van klanten, en gewoon niets doen. Soms gingen we
naar Meneer Zwakman zijn zolder waar veel fietsen opgeslagen
waren. We plaatste twee fietsen op een stand en hielde
wielren wedstrijden. Als het avond was gebruikte we de
dynamo voor licht. Diverse lampjes uitgebrand. Het dreunen
van de rond draaiende wielen maakte de bewoners van de
woningen een beetje kwaad. We konden dat dus niet te vaak
doen.
Dan was er de hout- en timmerwinkel van Meneer Kerewerr.
Gelegen op de hoek Lutmastraat / Robijnstraat..Meneer
Kerewerr was enorm bekend - iedereen in de buurt kende hem
bij naam. Hij stond meestal in de ingang van zijn zaak
keurig met een das om in zijn Khaki overal. Hij werkte niet
veel. Er waren niet veel mensen die hout van hem kochten.
Mijn oudere broer Henny hielp Kerewerr met niets doen en
kleine klusjes. Mijn familie, en buurt- genoten, kochten hun
hout in de Van Woustraat waar het goedkoper was. Meneer
Kerewerr stond altijd klaar om een praatje te maken. Ik
dacht vroeger dat hij familie was aangezien hij iedereen in
mijn familie kende.
Dan was er de Garage van Piet Janmaat ook hier was er altijd
iets interessants gaande. Het plakken van een auto band,
toen der tijd banden hadden een binnenband. Zo’n grote auto
rijdt op lucht? Monteurs in een kuil in de grond, onder een
auto aan het repareren, we begrepen nooit wat ze daar deden.
Zelfs als ze het ons probeerde uit te leggen begrepen we het
niet. Het was interessant en we hadden iets te doen.
Eens per jaar
was het ‘Bessenfeest’. Een dag van bessen eten en vermaak in
Watersgraafmeer georganiseerd bij ‘Eigen Haard” de
woningbouwvereniging. Ik als klein kind vond het wel leuk om
naar het feest te gaan. Moeder had andere ideeën. Je moest
een bedrag van 3.35 gulden betalen voor de bessen en het
vermaak. Dat vond Moeder schandalig. “We betalen het hele
jaar huur - ze kunnen je niet eens een dag per jaar
trakteren”?” was haar klacht. “En die bessen zijn veel te
zuur, niet de moeite waard om er voor te betalen”. Dat was
eens en nooit weer.
Wat was er verder te doen in “De Buurt”. Voor een korte tijd
hielpen we de werkers in het pakhuis van de Co-Op. Een
pakhuis gelegen tegen over de Oranjeschool in de Tolstraat
waar de goederen waren opgeslagen voor de Co-Op voedselfirma. We mochten helpen om de vrachtwagens te laden met
goederen. Deze werden dan naar de winkels gebracht. Op een
een dag zei een van de chauffeurs, “Willen jullie mee met de
vrachtwagen om de goederen af te leveren”? Dat vonden we wel
leuk. Aangekomen bij de winkelier, ergens in de
Rivierenbuurt, zou ik wel even helpen om een zak met bonen
naar binnen te slepen. “Een beetje zwaar voor je”? vroeg de
chauffeur. “Ik kan het wel behandelen” zei ik vol trots. Ik
de zware zak langzaamaan naar binnen slepen. Ik had niet
door dat er een reclame van frisse drank in het loop pad
stond. Met veel lawaai vielen velen flessen om waarvan
diverse braken. De winkelier begon te schreeuwen, “Jullie
betalen dat”. De chauffeur kwam voor me op. “Ben je helemaal
gek we kunnen hier niets eens lopen . Er is niet genoeg
ruimte om de goederen af te leveren. En als er niet meer
ruimte komt kom ik hier niets meer afleveren”. Wij de deur
uit. Dit was het einde van mijn besteljonge toekomst.
Over de jaren
veranderde de situatie in de buurt een beetje. Tijdens de
oorlog (WW2) werden er schuilkelders gebouwd. Een op het
Lutmapleintje en andere op het Smaragdplein. Misschien wel
een leuke plaats om te spelen dachten wij jongens..We hadden
vrij snel door dat je niet in die schuilkelders wou spelen.
In de eerste plaats mocht het niet, maar erger, de condities
van de schuilkelders was in het algemeen enorm slecht. Er
stond ongeveer 3-5 cm water op de grond het was donker.
Verder stonk het enorm naar urine en ontlasting. Kortom niet
een plaats waar je tijd wou doorbrengen. We hebben de
schuilkelders nooit gebruikt voor bombardementen. We hebben
de razzia's mee gemaakt. Ik persoonlijk heb meegemaakt het
afvoeren van Meneer Mordechai Pinto, zijn vrouw en vier
kinderen. Ze woonde Lutmastraat 112a hadden een groentezaak. (Zie mijn
verhaal in mei 2010) Een emotionele ervaring die me nu
op 74 jarige leeftijd nog steeds aangrijpt.
Als klein kind
werd ons verteld (waarschijnlijk om ons in de buurt te
houden) dat op de Amsteldijk 67 onder het trappenhuis van
het voormalige Archief een heks woonde. Er was een ijzeren
hek onder de dubbele trap. Overdag kon je haar niet zien
maar in de avond kon ze er uitkomen. Ondanks onze jonge
leeftijd geloofde we er niets van. Wanneer we in de avond
een beetje laat waren en we langs het Archief naar huis
moesten lopen, de Tolstraat in, vonden we altijd wel een
smoesje om aan de Amstelkant te lopen. Beslist niet langs
het trappenhuis van het archief met het hek. Niet dat we
bang waren.
Het is zo mooi om langs de Amstel te lopen in de avond. In
de Diamantstraat op nummer 19 (nu fietsenmaker) tussen de
Saffierstraat en de Lutmastraat was een tweede
fietsenstalling. Toen ik wat ouder was parkeerde ik mijn
fiets daar. Het was de langste fietsenstalling die ik ooit
gezien had. Het ging diep de achter tuinen in. De prijs van
het stallen hing af waar je een plaatsje in de stalling kon
vinden. Als je een plaatsje was aangewezen bij de eigenaar
van de stalling kon je de locatie niet veranderen zonder de
eigenaar te raadplegen. Het duurste was vooraan in de
stalling op de vloer. Halverwege in de stalling was het iets
goedkoper. Ging je helemaal achter in de stalling dat was
dat nog goedkoper. Het was een een behoorlijke wandel
helemaal achter aan. Je mocht niet fietsen in de stalling
zelfs niet op een pedaal staan. Verder was er een
prijsverschil tussen het rek op de vloer en de hogere
stelling. De vloer was duurder je hoefde de fiets niet in
het hogere rek te tillen.
De eigenaar van de stalling was een motorfiets liefhebber.
Hij, zijn vrouw en hun kleine zoon, gingen op zondags er op
uit. De gehele familie was in zwart leren kleding. Helmen,
handschoenen beenbeschermers, jacket. Hun zoontje, jonger
dan ik, hij was misschien 7 jaren oud, verscheen op een
gegeven dag op zijn eigen motorfiets speciaal gemaakt bij
zijn vader. De jongen, weer gekleed in het zwart- leer reed
met trots door de buurt onder de bewondering van de buren.
Hij werd toegejuicht iedere keer als hij weer om het blok
reed.
Het badhuis
gelegen Smaragdstraat / Diamantstraat was een wekelijkse
ervaring. Niet veel mensen gingen meer dan eens per week
naar het badhuis. Geen douche in de huizen gebouwd in de
jaren 1930. Als klein kind had je een bad, eens per week, in
een teil in de keuken. Een beetje ouder naar het badhuis.
Het was niet dat je zei: “Ik ga even naar het Badhuis”. Het
was een tijd vergende onderneming. Mannen in het algemeen
gingen op vrijdagavond of zaterdagmiddag na hun werk. We
werkten toen nog een halve dag op zaterdag.
Het leven in die tijd was gebonden aan tradities. Jou ouders
volgde wat hun ouders hun vertelde en deden. Er waren
speciale dagen voor diverse activiteiten. Een vaste wasdag,
een strijkdag. en een badhuisdag. vuilnisdag enz. enz.
Boodschappendagen waren verdeeld over de week. Dit aangezien
winkels een dag per week gesloten waren. De dag van sluiten
hing af wat type winkel het was. Men week niet af van deze
routine. Badhuisbezoek was een speciale dag. Ik was
een rebel en besloot op dinsdagavond te gaan. Heel weinig
mensen in de wachtkamer op dinsdag. Op vrijdag kon je meer
dan een uur kwijt zijn voor je aan de beurt kwam. Soms niet
genoeg plaats om in de wachtkamer te zitten. Er was dan tijd
voor een praatje met je vriendjes om op de hoogte gebracht
te worden wat er gaande was in de buurt met het nodige
roddelen. “Heb je gehoord wat meneer zo en zo heeft gedaan”.
Mijn dinsdagbezoek was een breuk met traditie. Het duurde
een tijdje voor moeder het accepteerde. Het badhuis was
verdeelt in mannen en vrouwen ingangen. Soms waren er niet
veel vrouwen. Het badhuispersoneel gaf de mannen een keus,
wachten of maak gebruik van de vrouwen kant van het Badhuis.
Weinig mannen die het aandurfden om naar de vrouwenkant te
gaan. Manneningang was rechts links voor de vrouwen. Op een
gegeven dag besloot het badhuisbestuur de ingangen om te
draaien. Vrouwen rechts mannen links. Waarschijnlijk meer
douches aan de vrouwenkant, meer mannen cliënteel. Dat
veroorzaakte een enorme consternatie. Mannen liepen de
vrouwen ingang in en vrouwen liepen de mannen ingang in.
Niets anders dan klachten. Binnen een week weer terug naar
het oude systeem. Twintig minuten voor een douche inclusief
uit- en aankleden. Vijf minuten voor je tijd op was werd er
op de deur geklopt met de aankondiging: “Vijf Minuten”. Soms
zei men niets, alleen maar kloppen, je wist wat het
betekende. Als je veel over je 20 minuten kwam moest je
extra betalen voor een tweede bad. Heb het nooit mee gemaakt
dat er iemand de extra tijd moest betalen. De prijs voor een
douche - als ik het goed heb was het 1 gulden 35 centen.
Verder waren er
andere wekelijkse routines. Je kon je horloge (als je zo
rijk genoeg was) er op gelijk zetten. Op donderdag kwam de
vuilnisman langs. Voor afgaande aan de vuilniswagen was een
‘Ratelman”. Hij kwam de straat in met zijn draaiende ratel
en schreewde “Vuilnis, Vuilnis”.
Dan was er de wekelijkse voddenman met een handwagen die
door de straat liep schreewende “Vodde, Vodde”. Hij
accepteerde oude kleding, lompen, kleine karpetten. Ik
geloof niet dat je er geld voor kreeg. Dan was er de messen
en scharenslijper (scharensliep) met zijn handwagen en
sleepsteen die hij via een plank met zijn voet bewerkte. In
het algemeen een zigeuner. Wij deden geen zaken met deze
man. Wij brachten onze messen en scharen ergens anders. Ik
had strenge instructies van moeder nooit de deur te openen
voor de scharensliep en beslist nooit in het huis te laten.
“Hij zal ons blind stelen” vertelde moeder.
Eens per week kwam een ‘schillenman’ langs hij kwam de
opgespaarde voedselafval ophalen voor zijn varkens.
Op zondag kwam de zuurman langs. een kar vol met zuur in
allerlei smaken. Zoetzuur, koosjer zuur, minder zuur,
scherpzuur, wijnzuur, te veel om op te noemen. Ook hier
maakten we weinig gebruik van. Mijn vader maakte kleine
witte uitjes in die de gehele familie heerlijk vond.
En dan was er de “Berlinerbollenman”. Hij verkocht heerlijke
slagroom bollen die er enorm aantrekkelijk uitzagen. Hij
riep herhaaldelijks het volgde om aan dacht te trekken. “Als
je je vrouwtje wil trakteren, moet je Berlinerbol proberen”.
Ook hier deden we niet aan mee. Moeder had een gezegde
“Goedkoop is duurkoop”. Als je goedkoop koopt krijg je geen
waar voor je geld.
Ze ging helemaal van “De Buurt” naar een speciale slager in
de P.C. Hooftstraat vlak bij het Vondelpark voor de beste
kwaliteit leverworst. Kocht gebakjes in een Duitse banket
bakkerij in het Centrum voor de geweldige roombotersmaak.
Kortom ze wou waar voor haar geld hebben.
Onze buurt was
een prettige buurt. In die tijd was het een buurt
hoofdzakelijk van arbeiders en ambtenaren die hun dagelijkse
werk deden en in de avond rustig de krant lazen. Voor de
oorlog woonde er een grote hoeveelheid Joodse vakmensen die
voor Assher werkte. Ze waren onze buren. Wij waren hun
buren. Zij accepteerden ons, wij accepteerden hun.
Amsterdam in het algemeen heeft over de jaren altijd open
gestaan voor andere volksgroepen. De Franse Hugenoten (mijn
overgrootvader aan vaders kant ging naar de Franse school in
de Jordaan) Joden van Portugal, later de gastarbeiders. In
1947 kwam de eerste groep uit Nederlands Indië dat toen
zelfstandig Indonesië werd. Nederlanders van Suriname, ga
maar door. Onze buurt veranderde niet veel in die tijd. Een
paar buitenlanders die zich snel aanpasten aan de cultuur.
Het was wel zo dat na de oorlog de buurt bewoners geen
geduld hadden met Duitsers en zeer zeker niet met NSB’rs.
Zelfs nu, 65 jaren later, zijn er familie leden die niets
met vorige NSB buren te maken willen hebben. Hun namen nog
steeds bekend.
Ik vertrok in
1961 naar Californie waar ik van plan was snel een nieuw
leven op te bouwen. Dat is gelukt. Het is niet plezierig om
te lezen van onlusten in mijn oude buurt. Een buurt die mij-
en honderden andere medebewoners een goede opvoeding heeft
gegeven. Een opvoeding die ons door de jaren heen is bij
gebleven. Is de buurt veranderd? Enerzijds nee. Anderzijds,
ja natuurlijk. Tijden zijn veranderd. Jongelui hebben niet
het geduld dat wij hadden in vroegere jaren. Men wil nu snel
resultaten zien met een minimum van in spanning. In onze
tijd jongeren hadden geen stem je volgt je ouders. Het is
daarom niet mogelijk om een vergelijking te maken met mijn
jongere jaren en de huidige jonge lui ongeacht wat hun
achtergrond is. Jonge mensen van diverse richtingen en
culturen, sommige geboren in Nederland gevangen tussen
de cultuur van hun ouders en dat van Nederland. Een
moeilijke achtergrond voor jonge mensen die nog groeien
zowel lichamelijk als geestelijk. Dit lijdt tot onlusten.
Wij in onze tijd werden door de ouders in de buurt in het
oog gehouden. Als je iets verkeerds deed wisten je ouders
het voor je thuis kwam.
Iedereen wil geaccepteerd worden. Laten we het vriendelijk
houden en elkaar waarderen voor onze achtergrond en cultuur.
Soms erg moeilijk. Zelfs als we het niet eens zijn met de
zienswijze - het is belangrijk dat we praten. Dit gaat
natuurlijk voor beide kanten. Geweld mag nooit een over toon
hebben in onze verschillen. De gene die geweld gebruiken
moeten gestraft worden. Werk samen om conflicten te
vermijden. Praat, en luisteren breng het in de open.
Een oud buurt
genoot. Don’t distroy my neighborhood.
Raymond Renardel
de Lavalette -
Benicia -
California"- 4 juni 2010
delavalette668
(ad) comcast.net
“Een Familie Niet Vergeten"
Het was een normale dag, een dag
midden in de week, niets bijzonders. Ik was een kleine jonge
van ongeveer zes jaren oud op bezoek bij mijn tante, mijn
moeders zuster, die waarschijnlijk op me moest passen.
Haar huis was gelegen Robijnstraat hoek Lutmastraat, drie
hoog met een uitzicht op het pleintje van de Lutmastraat.
Mijn grootvader woonde Robijnstraat 7. De gehele familie,
aan moeders zijde, woonde in de Diamantbuurt.
Het was een prettige buurt waar we iedereen kenden en waar
iedereen uitkeek voor elkaar.
Mijn aandacht werd gewekt door een huilende sirene die
dichter en dichter bij kwam. Ik liep naar het raam dat een
direct uitzicht heeft op het pleintje. Een luxe auto met
open dak en een vrachtwagen vol met Duitse soldaten stopte
voor het huis van meneer Pinto, de groentezaak Lutmastraat
211a huis. De soldaten verlieten de vrachtwagen gingen het
huis binnen. Een paar minuten later meneer Pinto en zijn
familie kwamen het huis uit met hun handen op het hoofd. De
soldaten, de geweren in aanslag, gericht op de familie. Stuk
voor stuk verdween de familie de vrachtwagen in.
Robijnstraat: mijn uitzichtpunt vanaf
het raam van de bovenste erker |
Lutmastraat 211a: groentezaak van Pinto |
Mijn nieuwsgierigheid was nu
volkomen gericht op wat ik zag, maar niet begreep. Ik vroeg
mijn tante wat er gaande was. Ze sloeg een blik op wat zich
afspeelde op het pleintje en vertelde me; “Het is beter als
je niet meer voor het raam staat”. Ik begreep er niets van.
Mijn vraag waarom de familie Pinto de vrachtwagen in moest
werd niet beantwoord.
Ik ben nu 74 jaren oud en weet nu precies wat er gebeurd is
met de familie Pinto. Begrijp ik het beter? Nee, beslist
niet. Begrijp niet dat zo iets mogelijk was bij mensen die
leiders waren op het gebied van Wetensschap, kunst,
filosofie. Zijn er mensen die het niet geloven, niet willen
geloven wat de jodenvervolging inhield? Ja, er zijn mensen
die het niet geloven. Een dame die ons een kamer verhuurde
in 1959, Trompenburgstraat, was er van overtuigd dat de
jodenvervolging en de gaskamers een verhaaltje was om het
naziregime in een slecht licht te zetten. Ze was lid van de
N.S.B. tijdens de oorlog wat ze beslist niet onder stoelen
of banken stak.
Voor mij is de situatie, naarmate ik ouder word, is meer
intens geworden. Mijn gedachten gaan vaak uit naar de
familie.
|
Mordechai Pinto
Amsterdam, 24 december 1900
Auschwitz, 10 januari 1944
Gezinshoofd
|
Klara Pinto-Koekoek
Amsterdam, 7 juni 1902
Auschwitz, 27 augustus 1943
Echtgenote
|
Milca Pinto
Berchem, 12 september 1928
Auschwitz, 27 augustus 1943
Dochter
|
Isaac Joseph Levie Pinto
Amsterdam, 22 april 1931
Auschwitz, 27 augustus 1943
Zoon
|
Henny Pinto
Amsterdam, 11 april 1938
Auschwitz, 27 augustus 1943
Dochter
|
|
|
Een van de vele families die we
nooit terug gezien hebben in Amsterdam-Zuid
Raymond Renardel
de Lavalette -
Benicia -
California"- 4 juni 2010
delavalette668
(ad) comcast.net
Opa's koffiemolen
Amsterdam Zuid, Oud - Zuid, de Pijp, Buurt YY, Diamantbuurt.
Hoe je het ook noemt, voor mij is het
de “Diamantbuurt”, mijn
geboortebuurt. Geboren in de Tolstraat (142), tegenover de
bakker van Brummelen en het gebouw
van Asher’s diamantslijperij. Later verhuisd
naar de Saffierstraat.
Na mijn
trouwen naar de Trompenburgstraat.
Moeders zes zusters en een broer woonden
oorspronkelijk allemaal in de Diamantbuurt. Opa
en opoe (mocht haar niet
opoe noemen) woonden
in de Robijnstraat (7) in een van de kleine zelfstandige
arbeidershuisjes, gebouwd door
architect A.L Gent, in de jaren 1890-1891. In dit kleine
huisje waren meer dan twaalf kinderen geboren. De kinderen
sliepen op zolder en zonder licht,
geen kachel en een kaars als
noodverlichting. Ze sliepen op matrassen die
op de grijs geschilderde houten vloer
lagen. Er was slechts
een bed, dat was
voor de enige jongen in de familie. Slechts zeven
kinderen groeide op tot volwassen mensen. Opa kwam toch wel
in aanmerking voor een vrij Rialto
theaterbezoek om de film “Cheaper by the Dosen”, met Cliften
Web, te zien. Hij vond het echter niet de moeite waard om er
naar toe te gaan. De huisjes staan er
nog. Aan de buitenkant is de donker
groen geschilderde deur niet van kleur veranderd
sinds de tijd
dat ik opa regelmatig een bezoek
bracht in de jaren 1940-1943. Een lange donkere gang, het
lichtknopje aan de andere kant van de gang naast de deur
naar de huiskamer. Voor de huiskamerdeur, rechts, een deur
naar de zolder. Verder was er een klein slaapkamertje, niet
veel groter dan ruime kast. Aan de
voorkant van het huis waar opa en
opoe sliepen. Een bijkeuken met een
WC. Een grote tuin. De huisjes staan op de
rijksmonumentenlijst sinds
2004.
Robijnstraat
7
Moeder en ik brachten opa wekelijks
een bezoek. Dat deden haar zes
zusters en de schoonzuster ook. Opa
had zijn vrouw verloren toen ze 65 jaren oud was. Hijzelf
stief op 87 jarige leeftijd.
Hij woonde 56 jaar
in hetzelfde huisje met de hulp van zijn dochters.
Opa werkte niet. Hij was een sigarenmaker
van beroep. In zijn jongere jaren werkte hij zeven dagen per
week met een paar uren vrij, op zondag,
om naar de kerk te gaan. Hij verloor zijn baan toen
het sigaren
maken overgenomen werd door een machine. De regering bood
opa herscholing aan.
Hij ging van het standpunt uit
dat hij een vak had. Sigarenmaker is
mijn vak, ik heb geen
herscholing nodig. Het feit dat zijn
baan niet meer bestond maakte geen indruk op hem. Hij heeft
nooit meer gewerkt. De huishuur was laag en
werd gedeeltelijk door de kerk betaald. De rest werd
goed gemaakt door de kinderen.
Iedereen had een bepaalde taak. Een taak die hun beviel. Ook
ik had een taak
toen klein als ik was. Ik deed mijn
werk met trots.
Wij arriveerden bij opa’s
huisje direct om de hoek van de Tolstraat waar we woonden.
De deur was nooit op slot zelfs 's-nachts
vergat hij om de deur op slot te
doen. Eens liep er een dronken man het huis binnen
opa gaf de man koffie. Hij
had nu iemand om mee te praten. Alhoewel met
opa hoefde je
alleen maar de luisteren je kon er geen woord tussen
krijgen, hij wist alles beter. Als je jonger was dan hij,
zelfs bij een jaar, had je niet genoeg ervaring om hem tegen
te spreken. Zondag was de dag dat moeder
en ik onze klusjes deden. Ik had diverse klusjes. Het
laatste klusje van de dag was het meest belangrijkste. Het
inspecteren van de koffiemolen.
Ik vond de zondag een geweldig dag
aangezien opa op zondag
een bittertje dronk. Hij roerde vier
tot vijf thee lepels suiker in het bittertje.
Het was mijn taak, meestal de eerste taak als ik aan kwam,
om de suiker die niet opgelost was uit het borrelglaasje te
lepelen. Een zeer goed begin van de dag. Mijn volgende
baantje was in de bijkeuken. Er stond een oliestel. Het was
mijn taak om te zien of er genoeg olie in zat voor de rest
van de week. Ingeval dat de olie
bijgevuld moest worden moest ik
opa roepen. Ik was te jong om dat te
af te handelen, alhoewel
opa meer morste dan ik ooit zou doen.
De volgende taak was het inspecteren van de grote
inmaakkruiken die bij de aanrecht stonden niet ver van de
kachel. Opa had een volkstuintje bij de Zuider gasfabriek
waar hij groente kweekte. De groente die hij thuisbracht
werd ingemaakt onder zout water. Het was mijn taak om de
kruiken te inspecteren. Boven op het water lag een houten
plankje. Als er zoutkristallen op het
plankje gevormd waren was het tijd om
de kruiken bij te vullen met water. Opa verdeelde, in de
winter, de ingemaakte groente onder zijn kinderen. Er was
een bepaalde routine die moeder volgde voor diverse
jaren. Ze waste de groente met water, dan proefde
of het nog zout was. Het wassen en proeven werd zo’n drie
tot vier uitgevoerd. Dan werd de
groente weggegooid. Wat je ook deed je kon het zout er niet
uit wassen. Moeder wou opa niet voor
het hoofd stoten om de groente direct weg te gooien. Het
hielp niet dat de zusters opa
vertelde dat hij te veel zout gebruikte. Het was niet
mogelijk dat zijn kinderen het beter wisten.
Mijn volgende taak was in de achtertuin. Opa had kippen die
de familie van eieren voorzag. De kippen hadden niet veel
aandacht nodig. Er waren konijnen die voer moesten hebben.
Ik gaf ze gras en wortelen. Wat de konijnen betrof ik
begreep de situatie niet zo goed. Soms waren er geen
konijnen en soms waren er
veer veel kleine konijnen. Van tijd
tot tijd waren er diverse grote en dan op eens weer niets.
Ik begreep er niets van. Opa vertelde me dat iemand
waarschijnlijk het hok open liet staan en de konijnen weggelopen waren. Het was nu ook mijn taak om op het slot te
letten ik wou niet dat opa dacht dat ik de konijnen liet
ontsnappen. Soms was er een bok. Ik had slechte ervaring met
dit beest. Ik gooide wat gras naar hem toe maar bleef uit
zijn buurt vertrouwde hem helemaal niet. Ongeacht of ik hem
goed of slecht behandelde hij wou altijd met me vechten.
De keuken was een
gedeelte van de huiskamer. Een aanrecht met gootsteen en een
kraan dat was de keuken. Een klein gasstel voor koken. De
tafel was te klein voor de gehele familie. De oudste
kinderen mochten aan tafel mee eten met pa en
ma. De rest van
de kinderen moesten wachten of op de grond zitten met hun
bord op de knieën.
Het was nu tijd om het grootste wonder
van de dag te inspecteren. De koffiemolen. Opa bracht op
een zekere dag dit wonder instrument naar voren. Plaatste
koffiebonen in de top van de machine, sloot het kopperen
schuifje, draaide aan een slinger en tot mijn grote
verbazing viel er fijn gemalen koffie in een bakje onder aan
de molen. Ik was nu belast met het regelmatig inspecteren
van dit prachtige apparaat. Opa moest de koffiemolen, die
op een plank stond boven de kachel, naar de tafel brengen
waar ik mijn inspectie kon beginnen. Taak nummer een
(1) werkt het schuifje van het koperen bakje waar je de bonen in
moest gooien en dan weer sluiten voor je ging malen. Stap
twee (2) het inspecteren van het bakje waar de gemalen
koffie in viel. Als het niet schoon was moest het schoon
gemaakt worden. Stap drie (3) was de laatste taak maar
waarschijnlijk het belangrijkste. Werkte de slinger en het
maalsysteem? Meestal was er geen koffie in huis dus moest
ik iets anders gebruiken. Nootmuskaat noten deden het niet
zo goed. Er viel geen gruis in het bakje. Rijst ging beter
maar was toch niet zo goed als koffie bonen. Een paar slagen
met de slinger mijn taak was compleet. De koffiemolen was
nog in goede conditie.
de bewuste
koffiemolen uit 1929
Ik vertrok naar California de
koffiemolen bleef achter bij
opa. Drie en zestig (63) jaren later,
tijdens een bezoek aan Nederland, vroeg ik een familie lid
wat er ooit gebeurt was met de koffiemolen. Een ander
familielid heeft de molen in zijn bezit, was het commentaar. Prachtig, het
is in ieder geval nog in de familie. “Als jullie ooit de
molen weg doen laat het me weten” vertelde ik een nicht.
Twee meer jaren gingen voorbij. De molen was nog altijd in
mijn gedachte ondanks het feit dat ik wist dat het in goede
handen was. In 2007 tijdens een familiebijeenkomst in
Nederland gaf een nicht mij een pakketje. Opende het
pakketje en was ineens weer geconfronteerd met mijn vriend
de koffiemolen die ik 65 jaren niet gezien had. Het was
of de wereld stil stond. Mijn oude en trouwe
koffiemolen,
gemaakt bij de firma Geschmiedet. Werk in Duitsland
beginnende in het jaar 1929 kon uiteindelijk weer eens
grondig gecontroleerd worden. De molen heeft nu een ere
plaatsje in mijn huis in California. Van tijd tot tijd draai
ik de slinger een paar keer om, je kan nooit weten. De molen
nu ongeveer 79 jaren oud is nog steeds in goede conditie.
Mijn taak, die voor een tijdje overgenomen was bij andere
familie leden, gaat door of er niets gebeurt is. Zal mijn
taak vervullen tot mijn laatste dag. Opa kan trots zijn.
Raymond Renardel
de Lavalette -
Benicia -
California -
19 oktober 2010
delavalette668
(ad) comcast.net
De Amstel
Opgegroeid in de
Diamantbuurt - de Amstel was voor ons de achtertuin waar wij
als kinderen veel langs haar oevers speelden – geboren in de
Tolstraat, verhuisd naar de Saffierstraat en later naar de
Trompenburgstraat. De Diamantbuurt bestreek in die tijd het
gebied tussen de Amsteldijk, Jozef Israëlskade, Van
Woustraat en Tolstraat. De Amstel was ruimer van opzet dan
de Diamantbuurt. Je kon ons vaak vinden tussen de Amstelbrug
– waar vroeger op de hoek Amsteldijk-Ceintuurbaan de
Willibrorduskerk stond en nu het verzorgcentrum Amstel (Tabitha)
staat - tot aan de Zuidergasfabriek. De Utrechtsebrug
bestond toen nog niet en ter hoogte van de Zuiderwandelweg
bracht een pontje van de gemeente je naar de overkant. Als
mijn neef en ik aan de oevers van de Amstel speelden was dat
bijna altijd aan de kant van de Diamantbuurt. We waren
minder bekend met de overkant, de Omval.
Saffierstraat omstreeks 1920
prentbriefkaart afkomstig van de Beeldbank
Stadsarchief Amsterdam
In onze tijd stonden aan de overkant voornamelijk fabrieken,
zoals de stofzuigerfabriek Efa-Produca, de puddingfabriek
Duryea en een fabriek die chocoladepoeder maakte. Als de
wind onze richting stond dan konden we de verschillende
geurtjes van de fabrieken vaak thuisbrengen. We waren altijd
nieuwsgierig wat er aan de overkant van de Amstel gebeurde,
maar tot nu toe waren we er als kind nooit geweest. Op een
dag besloten mijn neef Wim en ik de Omval met een bezoekje
te vereren. Het was te ver om er naar toe te lopen, maar
daar hadden we een oplossing voor. Mijn neef woonde in die
tijd boven een fietsenstalling op de hoek Jan
Lievenstraat-Lutmastraat. De eigenaar van de stalling, Meneer
Jan Zwakman, was een vriendelijke, joviale man. Hij vond het
altijd goed dat wij in de zaak speelden, terwijl hij klanten
hielp en zonder dat hij het heeft geweten bladerden we ook
door zijn tijdschriften met bijna naakte meisjes, De Lach.
We wilden op die bewuste dag van meneer Zwakman twee fietsen
lenen om naar de Omval te gaan, maar hij was er niet. Als
Zwakman even weg moest dan bleef meestal de fietsenstalling
gewoon open. Zolang de deur niet op slot was konden klanten
hun fietsen plaatsen of op halen. We namen aan dat het wel
goed was dat wij twee fietsen van hem leenden. Bovendien
stonden er altijd een paar fietsen die toch nooit werden
gebruikt.
Wij op de fiets de Berlagebrug over, richting Omval. Eenmaal
aangekomen viel het toch een beetje tegen. De paar oude
boerderijen en diverse fabrieken interesseerden ons achteraf
niet zoveel. Omdat het die dag bijzonder warme en benauwd
was besloten we een verfrissende duik in de Amstel te nemen.
Dat we geen zwembroek bij ons hadden vormde geen beletsel.
Je zwom gewoon in je onderbroek en je onderhemd deed dienst
als handdoek. Afijn, wij het water in. Het was heerlijk
verfrissend en we vonden dat onze trip toch wel de moeite
waard was geweest. Na een tijdje in het water te zijn
geweest besloten we de kust verder te verkennen.
De Omval
met
Blookers cacaofabriek
omstreeks 1931
foto afkomstig van de Beeldbank Stadsarchief
Amsterdam - rechthebbende onbekend
We stonden ons af te drogen toen mijn neef opeens schreeuwde
“Hé, je staat in een plas met bloed”. En inderdaad, mijn
rechtervoet stond in een behoorlijke bloedplas. “Oh, dat zal
wel van iemand anders zijn” zei ik en deed een paar passen
opzij. In korte tijd stond ik weer in een grote bloedplas.
Bij het uit het water komen voelde ik wel iets aan mijn
grote teen, maar daar besteedde ik verder geen aandacht aan.
Het bloedde behoorlijk en ik begon me nu toch wel ongerust
te maken. Ik had beslist eerste hulp nodig en we liepen naar
de portier van de fabriek waar we vlakbij aan het zwemmen
waren geweest. “Wacht hier ik zal iemand bellen” zei de
portier die naar mijn bloeddruppelende teen keek. Even later
kwam een in het wit gestoken dame uit de fabriek naar ons
toe en zij wilde weten wat er hand was. Zo gauw ze mijn
teen zag commandeerde ze ”Volg me!” Mijn neef en ik volgden
de dame in wit. Ze draaide zich om en zei op strenge toon
tegen neef Wim. “Jij blijft bij de portier!” Hinkend volgde
ik de dame in wit naar een kamer in de fabriek. Ook hier was
alles wit. Stoelen, tafels, kasten, bed, alles. “Zit!” zei
ze naar een witte stoel wijzende. “Hoe is dat gebeurd?”
vroeg ze op commanderende toon. Ik vertelde haar van onze
duik in de Amstel. “Je hebt gezwommen tegenover de fabriek?”
Was haar stomverbaasde commentaar. “Dat was niet erg
verstandig”. Ik kreeg het gevoel dat ze dacht dat we
behoorlijk stom waren om zo vlakbij de fabriek te zwemmen.
Ze ging verder en sprak min of meer tegen zichzelf, “Ik
spendeer meer tijd aan problemen buiten de fabriek, dan
problemen in de fabriek”. En ik dacht bij mijzelf “Nou dan
heb je in ieder geval wat te doen” maar ik hield mijn mond.
Ze bekeek de teen, schudde haar hoofd en mompelde iets dat
ik niet kon verstaan. Ze deed verband om de teen die nu
behoorlijk pijn deed. De dame in het wit zei op een
onvriendelijk manier. “Dit is het beste ik kan doen voor je.
Je moet naar het ziekenhuis om de teen te hechten. De snee
is te groot. Ik kan er verder niets aan doen”. “Hoe komen we
naar het zieken huis?” vroeg ik de witte commandeur. “Ik heb
je verzorgd, de rest moet je zelf maar uitmaken. Bel je
ouders maar voor hulp”. Ik vertelde haar dat mijn ouders
geen telefoon hebben. “Je moet het toch zelf uitzoeken. Ik
heb meer dan genoeg tijd aan je besteed” was haar antwoord.
“Doe maar tegen het vuil een kous over je teen”.
Hinkend ging ik terug naar de portier en hij stelde voor dat
wij op de fiets naar het ziekenhuis gingen. Mijn teen deed
steeds meer pijn en de commandeur had me gezegd de teen niet
te stoten, anders zou het weer gaan bloeden of verder
scheuren. Mijn neef en ik gingen op de fiets naar het
ziekenhuis. Hij fietste en ik zat op de stang. Het
dichtstbijzijnde ziekenhuis was het Onze Lieve Vrouwen
Gasthuis (OLVG) in de Oosterparkstraat. Volgens de portier
was het tien minuten fietsen. Wij wisten de weg niet zo goed
en moesten enkele keren de weg vragen. Na een half uur
arriveerden we eindelijk in het ziekenhuis.
We meldden ons bij een zuster, vertelden haar wat er was
gebeurd en dat de dame in het wit me had verteld dat de teen
gehecht moest worden. “Je hebt dus dichtbij een fabriek
gezwommen. Dat was niet erg verstandig van je. Wat is je
ziekenfondsnummer? “ Ik wist niets van een ziekenfondsnummer
af. “Bel je ouders.” “Maar mijn ouders hebben geen
telefoon.” In geval van nood belden we onze buurman, een
kapper die op de hoek van de Saffierstraat-Diamantstraat
woonde. Ik wist alleen zijn naam en telefoonnummer niet. “Je
moet in de wachtkamer wachten”. Dat was een tegenvaller. Het
was inmiddels middag geworden, niemand wist waar we
uithingen, de fietsen moesten nog naar Zwakman terug en we
hadden nog niets gegeten. De situatie zag er slecht uit.
Diamantstraat omstreeks 1930
prentbriefkaart afkomstig van
Annelies Seijffert
- rechthebbende onbekend
Minstens dertig patiënten zaten op hun beurt te wachten en
de zuster had me een genummerde, metalen penning gegeven.
Het leek erop dat de nummers redelijk snel werden
afgeroepen. Ik had echter niet door dat het nummer
voorafging van een letter. De letters gaven de hevigheid aan
van je probleem. Voor mijn nummer stond een B. Ik hoorde
mijn nummer afroepen en ik was blij dat ik zo snel aan de
beurt was. Ik hinkte naar de zuster, maar werd direct weer
teruggestuurd. Ze had het nummer wel afgeroepen maar met een
andere letter. Dus, weer wachten. Alle banken waren bezet en
ik moest blijven staan. Ik werd enorm moe van het op één
been staan en wilde ergens zitten. Er stond een levensgroot
Maria standbeeld in het midden van de wachtkamer met een
laag muurtje eromheen. Iedere keer als iemand op dat muurtje
ging zitten hoorde we de zusters schreeuwen ”Niet op het
muurtje zitten!”. Op een gegeven moment ben ik toch op het
muurtje gaan zitten. Mijn neef vond de situatie erg komisch.
Hij zag hoe ik op een verboden zitplaats zat, onder een
beeld dat op me neerkeek en hij maakte er een grapje over.
We proestten het uit en dit deed de pijn in mijn teen geen
goed.
Wat hadden we een honger. We telden ons geld en hadden
genoeg om een reep chocola te kopen, die we samen opaten. We
waren erg bezorgd dat niemand van de familie wist waar we
waren uithingen en dat we geleende fietsen nog niet hadden
teruggebracht. Eindelijk was ik aan de beurt. Een dokter
bekeek mijn teen en wilde weten hoe ik het voor elkaar had
gekregen. Ik vertelde hem het hele verhaal. “Jullie hebben
bij de fabriek gezwommen, waar allemaal glas en ijzer op de
bodem ligt? Dat is niet verstandig”. De dokter gaf de dame
in wit een compliment hoe ze mijn teen had verzorgd. Drie
hechtingen waren nodig. Het zou geheel anders zijn afgelopen
als zij de teen niet goed had behandeld. Nadat de dokter
klaar was beloofden we hem dat we niet meer bij de fabriek
zouden gaan zwemmen. Ik weer bij mijn neef op de fietsstang
terug naar de fabriek. De portier was in onze ogen een
prettige man die ons met respect behandelde, ondanks dat we
jonge kinderen waren. Ik moest nu wel zelf fietsen,
aangezien beide fietsen terug moesten naar de stalling van
Zwakman. Met mijn hak op de trapper en ervoor zorgend dat de
teen niet de grond zou raken fietsten we terug. We konden
voor het avondeten terug zijn en alles zou op zijn pootjes
terechtkomen. Alhoewel, meneer Zwakman had uiteraard zijn
fietsen gemist. Hij wist namelijk precies wat er in zijn
stalling stond. “Je kan van geluk spreken dat de klanten de
fietsen niet nodig hadden” Merkte hij op “Doe dit nooit
meer.” Ik naar huis. “Wat is er met jou aan de hand?” vroeg
moeder die het verband om mijn voet zag. “Oh, ik heb mijn
teen open gehaald tijdens het zwemmen en die moest toen
worden gehecht.” “Waar heb je gezwommen?” “In de Amstel op
de Omval.” “De Omval? Er staan daar fabrieken die rommel in
het water gooien, Glas, ijzer enz. enz. Dat was niet erg
verstandig van jullie. Doe dat nooit meer.” Het feit dat
mijn teen gehecht was maakte niet veel indruk meer.
De dokter had me verteld dat ik voor twintig dagen geen
schoolvoetbal kon spelen. Maar na tien dagen kon ik niet
langer wachten en ik moest en zou gaan voetballen. Tijdens
het voetballen voelde ik wat nattigheid in mijn schoen.
Thuis bekeek ik de teen en inderdaad het bloedde een beetje.
Ik maakte de teen schoon en deed er een pleister over. De
hechtingen zaten er gelukkig nog in, maar ik hield wel mijn
mond. Ik had genoeg gehoord hoe dom we waren. Het litteken
zit er na 61 jaar nog steeds. Het was een einde van een weer
een interessante dag langs de Amstel. Een dag vol avontuur.
Raymond Renardel
de Lavalette -
Benicia -
California - 2 januari 2011
delavalette668
(ad) comcast.net
Terug naar de vorige pagina << |