In 1947 verscheen het geruchtmakende boek
De Avonden van Simon van het Reve (een pseudoniem dus: Simon
i.p.v. Gerard, om zich te onderscheiden van z’n vader). Ik
hoorde dat het boek in 1000 exemplaren was opgelegd en dat het
twee jaar zowat duurde voordat die eerste druk uitverkocht was
(nu is zo’n exemplaar honderden euro’s waard). Twee jaar voor ‘n
boek dat ik zo belangrijk vond…
Tweemaal belangrijk zelfs. Ten eerste omdat het de leegte, de
verveling weergaf van ‘ons’ na de Bevrijding van 1945. De enorme
spanningen van de oorlog waren ineens over. We moesten afkicken.
We wisten het leven niet in te vullen. We wisten niet wat te
doen, wat te zeggen. Enz.
En ten tweede: het was een sleutelroman, het ging over bestaande
mensen, en de gebeurtenissen waren wat verdraaid, verwrongen
soms, maar ze hadden over het algemeen wel plaatsgevonden.
Ik kende letterlijk de weg in het boek. die hoofdpersoon Frits
Egters ging. Ik was aanwezig in de omgeving van de schrijver,
hoewel ik hemzelf toen nog niet had ontmoet – een persoon uit
het boek, de grotesk vertekende Maurits zat bijvoorbeeld onder
z’n echte naam Wouter in mijn dispuut en ik was enkele malen bij
hem thuis: hij woonde in hetzelfde blok als de Reves en hij
vertelde me inside verhalen over het boek.
De laatste keer, in 1947, dat ik bij hem zat, was ik een paar
maanden niet geweest. Hij vertelde me dat hij niet veel tijd
had, want hij had intussen een drukke ‘praktijk’:
Weet je dat niet? Ik blijk een gave te hebben. Ik zie dingen die
anderen niet zien. Laatst heb ik bijvoorbeeld de politie
geholpen. Er was iemand vermist en ik heb toen aangewezen dat
hij verdronken was en onder een steiger lag aan de Amstel. Heb
je een foto van jezelf?
Ik gaf hem m’n collegekaart. En hij zag.
Onder andere zag hij me met iemand fietsen in een laan.
De details deden me denken: dat moet die en die zijn en daar en
daar. En zo vertelde hij meer.
Maar vooral trof me de beschrijving van een kast met glazen
deuren, waarin onder meer een rijtje boeken op één plank stond.
En daar waren witte boeken bij.
En ook dat klopte. Die kast stond in m’n ouderlijk huis aan de
Amstelveenseweg 797, in de voorkamer.
M’n ouders waren eigenlijk wat cultuur betrof alleen
geïnteresseerd in opera. Dat er toch wat boeken waren en er
allerlei tsja wat waren het: gravures, litho’s? (van Mesdag,
Maris, Bosboom, Dupont) aan de wanden hingen, kwam omdat een
oudoom in het grafische vak werkte en nu en dan zoiets
meebracht.
Het rijtje boeken, voor zover ik me herinner, bestond uit: een
boek over kippen, uit het Deens vertaald door de vrouw van
Frederik van Eeden, en zo ook de sprookjes van Andersen. Verder
een roman over de Orinoco, een uit het Estisch vertaald boek
over een soort Uilenspiegel, een bijbeltje ter herinnering aan
het naaikransje waar m’n moeder ooit lid van was geweest. En zes
boeken van Marie C. van Zeggelen (dochter van de ooit zo
succesvolle dichter van Pieter Spa): De Erven Burdee, Een
broederdienst, De vrede van het Maerlant,
Maria van Oranje, De plaetse aen de Veght en Twee Amsterdamsche
Joffers. En die laatste twee waren in witte band, en m’n
favoriete stel (ik las dat rijtje boeken, op de kippen en het
bijbeltje na, keer op keer). Die plaetse was de bezitting van
een Amsterdamse burgemeester einde 17e eeuw:
Over-Holland. De Joffers ging over Agnes Blok en Vondel.
Ik heb nog steeds veel interesse voor die eeuw. En ook m’n
belangstelling voor oud Amsterdam werd toen gewekt, want veel
personen uit die witte boeken woonden (ook) in de grachtenstad.
En mede door die boeken, weet ik zeker, ben ik heel vroeg gaan
schrijven (en publiceren).
In m’n mobiele tijd (ik heb nu auto en racefiets al een tijdje
weggedaan) reed ik veel langs de Vecht. Ooit, als tiener, zwierf
ik daar eens in de tuinen van Over-Holland (waar volgens het
historische verhaal van Marie van Zeggelen… enz.) en ik vond er
– o trots! – een heuse rupsendoder. En laatst trof ik nog een
exclusief voor een 20e eeuwse familie uitgegeven boek
over de huizen aan de Vecht (en dus ook over Bolenstein – en ik
woon nu in het daarnaar genoemde Bolestein). M’n interesse voor
Amsterdam toont zich bijvoorbeeld in het feit dat Mee in Mokum,
de rondleidingen door ouderen, mede in mijn huis is ontstaan
Als ik nu, zittend aan m’n computer, over m’n monitor heen kijk,
zie ik een boekenkast en daarin die boeken van Marie C. van
Zeggelen. Want ik heb ze nog steeds.
Ook staat er Verzamelde gedichten van W.J. van Zeggelen. Toen de
man was overleden, hield men een geldverzameling voor een groots
grafmonument. Het geld kwam vooral in muntjes binnen: wel een
bewijs, staat in het boek, dat Van Zeggelen de dichter van het
volk was.
Een twintigtal jaren terug zocht ik vooral in een speciaal
vrouwenantiquariaat alle boeken van Marie van Zeggelen.
Regelmatig liep ik de zaak in. Ik heb de uitgaven op één na toen
allemaal gevonden: twee planken vol in m’n huis. Gekocht,
gelezen, en wegens ruimtegebrek weggegeven aan een
verzamelaarster.
De jongen van pakweg 9 of 10 jaar, die voorzichtig die boeken
uit het rijtje trok in z’n ouderlijke woning aan de
Amstelveenscheweg, Wouter oftewel Maurits (nou ja) die de witte
boeken ‘zag’,
m’n dochters ook, die ooit logeerden waar Marie van Zeggelen was
ondergedoken in WO II, hebben natuurlijk nooit kunnen bedenken
dat de antiquaarster mij, frequent bezoeker, altijd ‘Meneer Van
Zeggelen’ noemde.