index columns
Mooi in tooi
(en s.v.p. alles dichter bij alles)
We dachten dat de
sneeuwluipaard een zwaar bedreigde diersoort was. De laatste
jaren zagen we er nauwelijks eentje. Klimaatverandering. Soms
sloop er een verarmoedigd exemplaar nog door de winterse
kaalheid van onze omgeving. Hij m/v leek zwak en met gebogen
kop. En de vacht was vol vlekken waar geen vacht meer was. De
winters kenden haast geen wit meer, wie gooide er nog
sneeuwballen?
Maar deze keer bleek het anders te zijn. De sneeuwluipaarden
waren met honderden in het uitzicht geraakt, dat ik heb op dit
fragment van de wereld. Ze slopen onder m’n ramen door de
perken. Ze sliepen in de oksels van de ontbladerde bomen. Ze
kropen onder en op de geparkeerde auto’s. Ze lagen in de frisse
winterzon op de daken van de flatgebouwen. Ze draaiden rond de
krentenbomen en de kornoeljes. Ik durfde niet maar buiten: hun
witte muilen waren te wreed geopend, ik was bang uit te glijden
op hun witte bloeddorst en gegrepen te worden door de klauwen
van het noodlot..
Elke beweging, hoe gering ook, hoe virtueel ook, werd door hun
witte loeren gevolgd – dwars door de ruiten van m’n woning heen.
Het was zo erg dat het zelfs gevaarlijk leek om een gedachte te
denken, om een woord te schrijven. Ik trachtte zoveel mogelijk
in een staat van freeze te verkeren. Ik keek televisie, het kon
nog als ik het geluid bijna stil hield en de soms wat
ongelukkige ondertiteling beluisterde. Ik las veel boeken, veel
gedichten, maar het omslaan van de bladzijden moest al
voorzichtig gebeuren. De grijze gordijnen waren zoveel mogelijk
dicht.
Tenslotte, na tientallen en tientallen dagen trokken ze zich
terug, ze joegen teleurgesteld over de waterlinie en de grote
rivieren, langs Velp en Nuenen, langs Dinkel en Roer, dwars door
het Westfaalse landschap en Lippe-Detmold schrobberende, voorbij
Berlijn en Chemnitz naar de Siberische toendra’s. Daar kropen ze
verbitterd in hun sneeuwholen.
Ik kon weer naar buiten komen alsof ik een mail ben, een niets
van taal in een digitale brievenbus.
voorjaarsklassiekers
De lente is er officieel nog niet. Maar het voorjaar kijkt niet
op de kalender. Het steekt gewoon de bloemen naar ons toe. De
krokussen, hyacinten, tulpen, narcissen, die eerste
voorjaarsklassiekers. spelen hun na-sneeuwse kleuren door
Rivierenbuurt en Irenebuurt en Buitenveldert en Apollobuurt en
Stadionbuurt en Hoofddorppleinbuurt en Pijp en
Concertgebouwbuurt*). En we horen de Mattheus Passion al: O
Haupt voll Blut… (tijdens bevrijdingsfeesten in 1945 kreeg ik
een blokfluit van een lieflijk meisje, met een leerboekje erbij
– daarin begon het met O Haupt: heidense oogsthymne van rond het
jaar 1000 uit de omgeving van Ootmarsum, zei de tekst, waar of
niet waar). De gordijnen van het jaar gaan nu echt open: en daar
wandelen we, ieder optredend als solist in het soms dramatische,
soms komische stuk: De Zon Van 2010.
Een sneeuwklokje bloeit.
Gras tilt rillend de lente
uit de laatste sneeuw.
*) Die binnenkort gaan samensmelten met overigens veel te
grote afstanden voor de overheidsdienstverlening en de interne
communicatie (die van alle bewoners): doe daar wat aan, heren,
anders is stadsdeel Zuid alleen nog maar een bordspelletje: Mens
verveel je niet, voor wat zegmaar qualitate qua bestuurders.
Neem mij bijvoorbeeld: ik woon als Buitenvelderder in een van de
mooiste uithoeken van Amsterdam en Nederland (op die smerige
angina pectoris na: de Amstelveenseweg na – maak er wat van,
heren), de winkels zijn over het algemeen ver weg, de bewoners
van de Pijp bijvoorbeeld eveneens, de overheid helemáál. Dat zou
anders moeten: de mensen moeten niet naar het bestuur komen, het
bestuur moet naar de mensen komen – en de bewoners moeten
contact met de bewoners hebben. Open wat kleine
overheidsfiliaaltjes en stimuleer het samen stadsdeel zijn
(‘\samen zijn we Zuid’) met ideeën, met media als bladen en
internet – en denk daarbij vooral in de termen van consumer
benefits.
Zet Zuid goed op de kaart: we zijn het waard!
Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel
26 februari 2010
|