Column Karel N.L. Grazell

<< terug

 

 

index columns

Al die bomen woeien weg op de Amstelveenscheweg

Er is bij mijn weten zelden een weg zo verpest als de Amstelveenscheweg rond 1937. Ter wille van Schiphol en het Bos was er ruimte nodig voor het verkeer. De heilige wegschenners gingen hun ongeremde gang. Het zo arcadische, landelijke, werd bijna helemaal vernietigd (je bouwt een bos en je vernielt de weg). De zo’n 800, 900 jaar van de oude Veendijk waren voorgoed over. De bomen – die een plaats op de monumentenlijst verdienden – werden neergehaald, de hobbelkeiïge rijweg verdween en werd een brede snelheidsbaan, de sloten met bruggetjes voor de huizen, de smeedijzeren hekken voor de boerderijen werden gesloopt, de voortuinen en de voorerven onteigende men met harde hand en spade. En alsof het nog niet erg genoeg was, verhoogde men de weg met tegen de twee meter zand – zodat een iegelijk vanuit zijn eigen woonst op moest kijken tegen het nieuwgewrochte, vol ademloos respect.
Toch toonden de wegschenners uiteindelijk nog wat begrip voor de aangerande bewoners: men plaatste boven de nieuwe boomsprieten hoge natriumlampen, die met hun afzichtelijk licht van ieder een levend lijk maakten: zo konden we nog wat in rouwdos bezinnen op ons verlies.
De rijweg, eigenlijk wel vier auto’s breed, was met lichtbeige stenen getooid – gelukkig geen bedompend, op de dood voorbereidend rouwasfalt: men verwachtte kennelijk geen opstand.
De weg was in de naoorlogse veertiger jaren niet al te druk (behalve als het Nederlands voetbalelftal in het Stadion speelde). Er was echter nog geen snelheidsgrens in die dagen en de grote bussen Maarse & Kroon, die zo langzamerhand de bussen Koppenol uit Nieuwkoop en de bussen Poelgeest uit Amstelveen hadden opgeslokt, raceten over de weg vanwege hun krappe rijschema’s (bovendien mochten ze, om de gemeentelijke bus H geen concurrentie aan te doen, op de AVW niet stoppen). Daar werd veel schande over gesproken, maar in hoofdkantoor Aalsmeer trok men zich daar weinig van aan.
De weg was landelijk bebouwd en vloekte daarmee tegen de nieuwe inrichting van de weg zelve. Vanaf het Stadionplein had je rechts niks tot het weeshuis vlak voor de Koenenkade – daarna kreeg je arbeiderswoningen tot aan de Kalfjeslaan, met soms een wat nieuwer blokje. Links had je het uitzicht over de polder tot aan de Amstel, met vanaf de begraafplaats eerst een oud blokje huizen, een boerderij, weer een boerderij, een woonblok, weiland, en zo door, eveneens tot aan de Kalfjeslaan: de boerderijen waren oeroud, de huizen aan die linkerkant voor die tijd luxueus en modern.
Vaak liep ik ’s nachts vanuit de stad via het Stadionplein over de weg. Het was dan doodstil en je hoorde in de verre verte het brullen van de leeuwen in Artis. Soms kwam er een late taxi naar huis: van Spelde in de Nieuwe Kalfjeslaan, en kreeg ik een lift naar m’n ouderlijk huis (dat paradijselijk verwijlde op de plek waar nu De Iep van Bolestein staat – het huis is gesloopt in 1972: men wilde de weg verbreden, maar latere verkeersopvattingen deden dat niet, mijn huis is voor niets gestorven, RIP).
Het was pakweg half vier dat ik de sleutel in de voordeur stak. Ik duwde de deur open en tegelijk ging de tochtdeur open en stond er een agent in uniform. Goedemorgen, zei hij, u bent meneer Grazell? Uw vader is in bespreking in de huiskamer, die kunt u momenteel liever niet storen. Mijn vader had vanwege z’n werk (o.a. verkeerslichten, politiemelders) veel met de politie te maken, dus een agent in huis accepteerde ik en ik ging naar bed zonder verder iets te vragen.
De volgende ochtend werd ik wakker omdat een agent met koffie m’n slaapkamer binnenkwam. Goedenmorgen, zei hij, ik heb koffie voor u gemaakt. Dat zag ik. Dank u. Hij ging weer weg.
‘t Is eigenlijk heel gek, Ik ben journalist geweest en daar hoorden ook interviews bij: ik heb zelfs Henri Spaak ondervraagd. En toch ben ik geen vrager. Ik stelde die agenten dus ook geen vragen: de wereld is niet soms, maar altijd om je over te verwonderen en daarmee is alles tegelijk ook heel gewoon.
Later, in de huiskamer, hoorde ik van m’n vader het verhaal.
Hij was de vorige avond laat thuisgekomen uit het Burgerziekenhuis, waar m’n moeder lag. Het was ernstig met haar geweest, maar gisteravond was er verbetering.
M’n vader reed in een dienstwagen van de PTT telefoondienst. Hij sorteerde voor op de Amstelveenscheweg om linksaf het erf van boerderij De Klap naast ons op te rijden: hij parkeerde de auto dan voorbij mestput en varkenskot achter onze tuin.
Maar een bus van Maarse & Kroon greep hem. Ze hadden hem uit de auto moeten zagen – hij gaf nog instructies hoe ze moesten doen. De auto total loss, m’n vader geen schram. Een ongeluk binnen de overheid… geen wonder dat ons huis zolang was bezet door de politie.
O ja, en met de Amstelveenseweg is het later nog veel erger geworden. Toch asfalt. Twee auto’s breed. Vol met bussen, vol met auto’s. Verkeerslichten om meer file te verwekken. Een weg die om meer dan één reden het gezicht (en de keel) van Buitenveldert aantast. Maak er maar weer een mooi Arcadië van: auto’s kunnen, als ze toch niet voor plaatselijk verkeer zijn, wel buiten de woonruimte worden gehouden. Een woonruimte, die – trouwens in de hele Randstad – steeds minder als leefruimte kan worden bestempeld.
Ik heb al een slogan:

Amstelveenseweg?
NEE. Amstelveenscheweg!

Karel N.L. Grazell -
eerste stadsdeeldichter van ZuiderAmstel
en de 3e van Amsterdam

 

<< terug