242 - Scheuren met Wolkers


Het verhaal dat ik ga vertellen gaat over gebeurtenissen van ongeveer een halve eeuw geleden. Het speelt zich af in de Rivierenbuurt in Amsterdam. Ik was 16 jaar, net zoals mijn neef Jan Willem, die in de Boterdiepstraat gewoond heeft, maar inmiddels verhuisd was naar de Beethovenstraat. Ik woonde in de Hoendiepstraat 7'''.


Ik was een verwoed zeiler (nog steeds trouwens, want dat virus raak je niet meer kwijt), en Jan Willem en ik gingen dan ook vaak met een stokoude Zestienkwadraat op de Vinkeveense plassen zeilen. Op een zaterdag stelde Jan Willem mij voor aan een jongen, Erik Wolkers genaamd, die van zijn vader een boot (eveneens een Zestienkwadraat) zou krijgen. 
Het ontbrak Erik echter aan voldoende technische kennis op het gebied van boten en daarom vroeg hij of ik mee wou om de boot te beoordelen. Natuurlijk wou ik dat. Erik’s vader woonde in een atelierwoning in de Zomerdijkstraat. Het atelier was aan de andere kant van het gebouw, aan de Uiterwaardenstraat. “Jan Wolkers” zo stelde hij zich voor. Het was een man met een enorme bos wit-grijs haar en hij droeg een leren jack. Ik had hem voorheen wel vaker gezien in de winkel van warme bakker Karsten in de Rijnstraat. In de Uiterwaardenstraat, tegenover het atelier, stond de auto van Erik’s vader geparkeerd. Nou, auto, het was een matblauwe Munga-jeep van DKW. “Stap maar in”, zei Jan. Wij gingen zitten en kregen een demonstratie jeep-rijden van Jan. Terwijl hij met zijn lijzige stem het één en ander vertelde over de auto manoeuvreerde hij de auto lustig overal tussendoor richting Haarlem. Hij vertelde onder andere dat deze auto een tweetakt motor had en een hendel waarmee alle versnellingen “hoge gier” werden, wat van pas kan komen bij bergritten.
De koop was snel gesloten, alleen moest de boot nu nog van Haarlem naar Amsterdam worden gebracht. Dat zouden we de volgende dag (zondag) doen. We moesten echter eerst nog wat ontbrekende inventaris aanschaffen. Inmiddels was het kwart over zes geworden.  Als (te) braaf jongetje zei ik tegen Jan dat de winkels al dicht waren. “Oh” zei Jan, “maar niet voor mij hoor, stap maar in de auto. Waar moeten we zijn?”. In die tijd was dé watersportzaak de firma Averink en Tiggers, vlak naast de Schreierstoren. De rit die nu volgde zit nog steeds muurvast in mijn geheugen. Met een noodgang gingen we de Rijnstraat door, rakelings langs fietsers en vluchtheuvels, richting Centrum. Via de Van Woustraat, scheurden we naar het Frederiksplein en vervolgens ging het vol gas door de Utrechtsestraat. Deze straat is erg smal; alleen bij de bruggen is hij breder en moet het verkeer om de tramhaltes heen. Keihard gingen we door die Utrechtsestraat. Stukje recht, voor mijn gevoel op twee wielen om de vluchtheuvel heen, weer een stukje recht, enzovoort. Uiteindelijk kwamen we bij de Schreierstoren uit, waar we de jeep parkeerden in zo’n vak dat haaks op de gracht stond. Half zeven was het inmiddels. Ik zei nog wel iets van “zie je wel...” maar Jan beoordeelde de situatie wat optimistischer. “Ik zie nog wat licht branden” zei hij kijkend door de deur van de watersportwinkel. Tien minuten heeft hij staan kloppen en rammelen en, het zou ons echt nooit gelukt zijn, er kwam inderdaad iemand aanlopen. “We zijn dicht” sprak hij. Jan liet zich geenszins uit het veld slaan en zei onverstoorbaar “we hebben nog wat spullen nodig voor een boot die we morgen moeten overbrengen”. Na enig heen-en-weer praten mochten we naar binnen. Ongelooflijk, het was hem gelukt! Ik kende de man die ons toen hielp goed. Hoe vaak had ik niet van alles gekocht in deze winkel. Aan zijn linkerarm had de man een metalen klem in plaats van een hand. In een flits zag ik dat Jan’s oog daar op viel, maar gelukkig maakte hij er geen opmerking over. Ik kan mij herinneren dat we een peddel, een windvaan, wat touwwerk en een “derdehand” kochten. De derdehand is een takel, waarmee we tijdens onze tocht, morgen, de mast konden laten zakken als de bruggen niet open gingen.
Toen we weer in de jeep zaten, maakte de auto eerst een sprongetje vooruit. “Ah” zei Jan, “bijna het water in”. Ik kneep hem natuurlijk wel een beetje, maar gelukkig kon Jan de achteruitversnelling vinden. We reden terug en zaten vol met verhalen over wat we allemaal gezien hadden in de winkel. Plotseling zei Jan: “Frank, ik vond het eigenlijk niet zo aardig van je dat je om een derdehand vroeg, terwijl die man nog niet eens een tweede hand had”.
We hebben de boot een week later naar de haven van café Klinkhamer aan de Zuwe in Vinkeveen gebracht en hem in de box naast de onze afgemeerd. Als beloning voor het helpen kopen en verplaatsen van de boot (wat belachelijk was, want ik vond het juist allemaal hartstikke leuk) mocht ik een boek uitzoeken. Jan pakte in het wilde weg wat boeken en hield ze mij voor. Helaas was echte literatuur (toen) niet aan mij besteed. Het ging ongeveer zo: Kort Amerikaans? Nee Serpentina’s Petticoat? Nee Een roos van vlees? Nee Encyclopedie Natuurwetenschap? Ja, dat lijkt mij erg interessant... Achteraf schaam ik mij natuurlijk rot voor deze keuze, maar gelukkig heb ik het boek wel af en toe kunnen gebruiken. Wat moet Jan wel niet gedacht hebben... Jan is nog verscheidene keren mee geweest om het schouwspel van het zeilen te bekijken vanaf de landtong tegenover het café. Ik heb zelden zo’n bijzondere en symphatieke man ontmoet als Jan Wolkers.
Helaas is hij er niet meer . . .

Frank Dekeling