DE ONDERGRONDSE (IN DE
LEKSTRAAT) . . . .
Een hoofdstuk uit:
Ik was een
tijdje een ander
door Pauline Wesselink, Conserve
1998
ISBN 90 5429 104 4
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog liet de joodse Rie
Gerritse zich als vermist opgeven. Na vier jaar dook zij weer op. Een uniek levensverhaal.
Meer info over dit boek is te vinden op: www.conserve.nl (fondslijst Tweede
Wereldoorlog) |
 |
U kunt dit boek ook online bestellen bij Bruna >>
Hoofdstuk 5
De ondergrondse
December 1941. Ik bekeek het persoonsbewijs. Ik zag
mijn gezicht op de foto. Het was mijn gezicht, maar tevens dat van een ander, van
een knappe vrouw met rood haar. De ogen waren van een onbestemde kleur. Rina van
Raalte
Ik prevelde de naam zachtjes voor me uit. De oude Rie Gerritse bestond niet
meer. Haar naam was uit het bevolkingsregister geschrapt. Niemand zou naar haar op zoek
gaan.
Ik besef dat ik heel veel geluk heb gehad dat ik de oorlog
heb overleefd en dat ik dat te danken heb aan mijn vrienden. In de eerste plaats aan Max
Kowadlo door zijn raadgeving mij uit het bevolkingsregister te laten uitschrijven. Aan
Henk Ladiges, Bertje Kwetser en Joska, die zorgden voor het valse persoonsbewijs, onderdak
en bonkaarten en natuurlijk aan hen bij wie ik kon onderduiken.
Nadat de oorlog uitbrak raakten Henk en Bertje al
snel verwikkeld in illegaal werk voor de ondergrondse. De familie van Bertje was reeds
lang betrokken bij opvang van vluchtelingen uit Duitsland, Henk met zijn werk voor de CPN
werd als vanzelfsprekend door de partij ingeschakeld in de illegaliteit, waar hij deel
uitmaakte van een verzetscel die uit vijf mensen bestond.
Henk en Bertje hielden zich bezig met de opvang van
joodse onderduikers, wat door de Duitsers als misdrijf werd beschouwd en waar
de strengste straffen op stonden: deportatie naar een concentratiekamp, wat meestal de
dood betekende. Ook zamelden ze geld in, ze verspreidden stamkaarten onder de
onderduikers, deelden pamfletten uit en schilderden leuzen op straat.
Aan het begin van de oorlog woonden ze samen met hun
vriendin Rosa (Ro) Kwieser, haar man Lou Hoepelman en het echtpaar Marianne en Max Lopes
Cardozo. Hun huis in de Lekstraat 178 in Amsterdam werd een belangrijke schakel in het
verzetswerk.
Voor de oorlog kwam ik daar ook over de vloer. De zes
mensen in dat pand waren nog jong en vol vuur om de wereld te verbeteren. Eeuwig
discussieerden ze over politiek en over de maatschappij, in een kamer die blauw van de
rook stond. Henk was een kettingroker, die ik eigenlijk nooit zonder sigaret zag. Zelfs
als hij zich schoor, bungelde er een peuk uit zijn mond. Hij verdiende toen nauwelijks
geld, omdat hij zo intens betrokken was bij het partijwerk.
In de oorlog werd Henk verbindingsman tussen de
redactie van De Waarheid en de CPN-bestuurder Jan Postma. Alle bewoners van Lekstraat 178
werkten mee aan de productie van de illegale communistische krant.
Op een gegeven moment verhuisden Ro en Lou naar de
derde verdieping van de Uithoornstraat 20. Het papier waarop de krant werd gedrukt, werd
toen bij hen boven op zolder opgeslagen, maar het werk gebeurde in de Lekstraat. Ro tikte
de kopij, gezamenlijk stencilden ze en plakten de kranten en vanuit hun huis verspreidden
ze deze. Bertje bracht materiaal naar verschillende adressen, onder andere naar kapper
Zwart in de Kromme Mijdrechtstraat, wiens huis een verspreidingspunt was. De kapper zette
altijd een plant voor het raam als de kust veilig was.
In 1941, toen ik in de Chasséstraat woonde, hoorde
ik over de grote razzias, maar de details heb ik pas na de oorlog vernomen.
In Amsterdam werden al vanaf eind 1940 geregeld joden
gepest en in elkaar geslagen door NSBers. Knokploegen van joden en niet-joodse
sympathisanten sloegen daarbij soms terug. In februari 1941 stierf de NSBer Koot na
zon vechtpartij. Een paar dagen later bespoot de joodse eigenaar van ijssalon Koco
in de Van Woustraat een groep Duitse militairen die zijn winkel binnenvielen, met
ammoniakgas.
Als antwoord op deze incidenten vonden op 22 en 23
februari 1941 in Amsterdam de eerste grote razzias plaats. Ruim vierhonderd jonge
joden werden daarbij opgepakt. Veel Amsterdammers hadden deze mensenjacht gezien, waarbij
vreselijk geslagen werd door leden van de Sicherheitsdienst (SD) en de Grüne Polizei.
Uiteindelijk zijn de meeste van de opgepakte joden naar het concentratiekamp Mauthausen in
Oostenrijk gedeporteerd. Om hiertegen te protesteren is twee dagen later de
Februari-staking uitgeroepen (25 en 26 februari).
Ook pas na de oorlog hoorde ik dat Bertje, Henk
en Ro actief betrokken waren bij het voorbereiden van de staking. Ro, die toen zes maanden
zwanger was, werkte als correspondent en vertaalster in de Bijenkorf. Ze zat in de
communistische cel die daar operereerde en die mensen opriep om mee te doen aan de
staking.
Op de stencilmachine in de Lekstraat draaiden ze het
bekende pamflet Staakt!!! Staakt!!! Staakt!!! Bertje heeft na
vier uur s nachts de pakken met pamfletten naar diverse CPN-adressen in Oud-Zuid
gebracht. De partijgenoten hebben ze s morgens meegenomen naar de werkverschaffing
waar ze aan verbonden waren.

Dit pamflet is onderdeel van de collectie van het Verzetsmuseum Amsterdam
Deze krachtige reactie
op de wrede actie van de bezetter is dankzij de leden van de illegale communistische
partij tot stand gekomen. Maar zonder de steun van de bevolking van Amsterdam, de
Zaanstreek, het Gooi, Utrecht en Kennemerland zou de staking niet zijn geslaagd. Het was
een heel bijzonder gebeuren. Nog nooit eerder was er in de geschiedenis een staking
gehouden om tegen een pogrom te protesteren.
De maatregelen die tegen joden werden uitgevaardigd
wekten steeds meer irritatie op bij een groot aantal Nederlanders. Wat Max mij voorspeld
had gebeurde: in november 1940 waren de joodse ambtenaren ontslagen, in januari 1941
mochten joden niet meer naar de bioscoop en moesten ze zich laten registreren. Ik was toen
al als vermist opgegeven. Daarna begon de onteigening van joodse bedrijven.
Tijdens de Februaristaking lagen veel bedrijven stil
en waren scholen en winkels solidair. Op de tweede stakingsdag arresteerden de Duitsers op
brute wijze een aantal actievoerders en daarna gingen ze met hun mensonterende praktijken
door.
Bertje en Henk hadden na die staking zelf een
onderduiker in huis genomen: Gerrit van Weeren, voormalig CPN-bestuurder van de Jordaan en
verzetsman, met wie Henk nauw samenwerkte. Gerrit werd na de staking gezocht en moest
daarom verdwijnen. Een heel jaar woonde hij in de Lekstraat en daarna kwam hij bij Ro en
Lou in de Uithoornstraat.
De bezetters troffen steeds meer maatregelen om de joden te
isoleren. Vanaf mei 1942 werden dezen verplicht een gele ster op hun kleding te dragen,
zodat ze goed herkenbaar waren. De illegale pers ageerde hiertegen. In juni 1942 werd de
drukker van De Waarheid opgepakt. Uit angst dat hij gedwongen zou worden informatie te
geven over de medewerkers van de verzetskrant, is een aantal van hen gaan onderduiken. Ro
kwam terecht in het huis van de beeldhouwer Mari Andriessen in Haarlem. Lou op de
Linnaeusparkweg in Amsterdam en hun dochtertje van dertien maanden bij een zwager in
Bussum. De Cardozos verlieten eveneens hun huis.
In juli kreeg Bertje een oproep om op transport te
worden gesteld naar Polen, waarop zij ook onmiddellijk onderdook. Op een gegeven moment
kwam zij bij de familie De Jong in de Burgemeester Sandberghstraat in Haarlem terecht,
waar ze hulp in de huishouding werd. Van daaruit bracht ze bonkaarten rond voor in de
buurt ondergedoken joden. Ze had een vals persoonsbewijs gekregen en daarom kon ze naar
buiten gaan. Ze liep met zon vals bewijs altijd een risico, want veel van die
documenten waren voor wie precies keek, van echte te onderscheiden. Soms waren er stempels
bijgetekend of had de leeuw in het watermerk zijn bek te wijd open.
Meneer De Jong, de gastheer van Bertje, was het er
niet mee eens dat Bertje in die tijd Henk assisteerde bij zijn illegale verspreidingswerk.
Bertje mocht zelfs op een gegeven moment het huis niet meer uit omdat de De Jongs bang
waren dat zij tijdens deze werkzaamheden zou worden betrapt. Deze angst was niet ongegrond
en men kon niet genoeg op zijn hoede zijn. Eind 1942 werd het huis aan de Linnaeusparkweg,
waar drie joodse verzetslieden huisden, verraden. Lou Hoepelman werd opgepakt en naar de
gevangenis in Amersfoort overgebracht. Vervolgens is hij via Westerbork naar Auschwitz
gedeporteerd.
Middenin de oorlog beleefden ook Henk en Ro iets heel
angstigs. In de ronding van de Rivierenlaan, die nu Kennedylaan heet, tegenover het park
op een vierde etage, woonde Marlies, een Duitse, die al langere tijd in Nederland woonde.
Ik kende haar ook en vond haar sympathiek. Zij was al voor de oorlog een goede vriendin
van Bertje, Henk, Ro en Lou. Marlies was verloofd met een Nederlandse, joodse man. Deze
was op een gegeven moment opgepakt. Enige tijd later had Marlies dienst genomen bij de
Grüne Polizei, zodat ze als ongehuwde Duitse niet naar Duitsland terug hoefde om daar te
gaan werken. De Duitser Bruno, die ook bij de Grüne Polizei werkte, werd haar vriend. Ze
gebruikte hem als dekmantel voor haar activiteiten, het helpen van joodse vrienden. Bruno
woonde in de kazerne, maar kwam vaak bij Marlies over de vloer. Deze hield haar vrienden
wel gescheiden van Bruno. Wie in nood was kon altijd bij Marlies terecht. Soms verstopte
ze de vluchtelingen zonder dat Bruno het wist tot ze naar onderduikadressen
konden worden gebracht. Henk Ladiges was de belangrijkste spil in dat netwerk.
Op een avond hadden de onderburen van Marlies hun ramen niet goed verduisterd. Een paar
SDers kwamen daar op af en wilden ook boven bij Marlies kijken. Marlies had toen
enkele mensen op bezoek. Ro was er een andere vriendin, Mientje, beiden joods. Henk
Ladiges was er ook bij. Toen de Duitsers de kamer van Marlies binnenkwamen, pikten ze Henk
er meteen uit, want hoewel hij de enige niet-jood was, zag hij er het meest joods uit van
iedereen. Henk ging direct met de Duitsers mee, hij wist dat hijzelf geen gevaar zou
lopen.
Ro en Mientje waren zo geschrokken dat ze toen de
Duitsers met Henk weg waren gegaan, hals over kop via het plat aan de achterkant naar
beneden vluchtten. Een poosje later werd Henk door de SDers weer terug gebracht,
omdat ze zijn persoonsbewijs hadden gecheckt en dat in orde bleek te zijn. De SDers
vonden het erg vreemd dat de twee leuke jongedames die ze bij Marlies hadden gezien er
niet meer waren. Er was immers avondklok. Marlies loste de zaak op door te zeggen dat ze
haar vriendinnen naar huis had gebracht. Als agent van de Grüne Polizei mocht zij zich
s avonds wel op straat begeven.
Voor dit hoofdstuk heb ik gesprekken gehad met Roos
Sijbrands (meisjesnaam: Rosa Kwieser, in de oorlog getrouwd met Lou Hoepelman) Elly van
Creveld en met Bep Gomperts-Gerritse, het nichtje van Rie Gerritse.
Pauline Wesselink - e-mail: renp@xs4all.nl
Over de auteur:
Pauline Wesselink (31 mei 1949) was vele
jaren redacteur van het jeugdblad samsam, een uitgave van het Koninklijk Instituut voor de
Tropen. Ze werkt sedert 2000 freelance, onder andere voor Unicef. In 1998 publiceerde ze
bij Conserve het historische document Ik was een tijdje een ander en in 2004
samen met Do du Preez-Verleun Soldaat in verzet. In november 2006 verschijnt haar
eerste jeugdroman Verdacht van moord bij Uitgeverij Ellessy.
Gepubliceerd met de vriendelijke
toestemming van Pauline Wesselink, auteur van Ik was een tijdje een ander. (red.)

Terug naar de vorige pagina << |