Ik ween om bloemen in de knop gebroken
En vóór den ochtend van haar bloei vergaan
In het boek over mijn
leven staan veel bladzijden over de oorlog. Ik lees er een van.
Wij reden Amsterdam binnen langs Amstelstation en over de
Berlagebrug. “Weet je”, zei ik tegen onze kinderen achterin de auto,
“ zo kwamen de Duitsers na de capitulatie van Nederland in 1940 ook.
Ze reden de Amstellaan af en gingen verder over de Noorder
Amstellaan. Er stonden veel mensen langs de kant. Ik was bijna negen
jaar oud en ik stond bij het Daniel Willinkplein; enkelen strekten
hun arm als ‘hitlergroet’. Af en toe kwam er een Hollands militair
voertuig met Hollandse soldaten, dat hoorde je van ver, ze werden
toegejuicht en toen zij de Rijnstraat richting centrum gingen,
werden er bloemen naar hen gegooid”.
“10 mei 1940, de oorlog begon, er heerste chaos in de Rivierenbuurt.
In mijn straat – de Kinderdijkstraat - werden NSB’ers opgehaald, ik
zag een luchtgevecht waarbij een jager werd geraakt en de piloot
zich met parachute probeerde te redden, sirenes die het onveilig
loeiden en mensen die een schuilplaats zochten. Na vier dagen kwamen
de NSB’ers terug, in de straat rook het naar gas, er waren Joden die
zelfmoord pleegden of het probeerden om aan de vervolging te
ontkomen veel ambulances met hun taa toe taa toeoe in de buurt”.
Schrik ik nu daarom zo, als ik een ambulance hoor?
“NSB’ers werden brutaler: De WA liep op zondag door de straten
schreeuwend WA marcheert…… .
Langzamerhand werd de invloed van de Duitsers merkbaar. Allerlei
beperkende maatregelen werden genomen. Persoonsbewijzen ingevoerd en
als je Joods was een grote J er in”. De Joden werden van werk
uitgesloten en ook van het gewone maatschappelijke leven.
En ik vertelde verder: “Op een dag zat mijn juffrouw op de
Vondelschool huilend handwerkles te geven. Ik wist toen nog niet zo
duidelijk waarom. Maar korte tijd daarna was zij van school
verdwenen, evenals mijn meester, die met een Joodse vrouw getrouwd
was. Ineens moest ik naar een ander schoolgebouw in de Dintelstraat
en gingen we met een kleinere klas verder, de Joodse kinderen
moesten naar de nu Joodse Vondelschool en Michel de Klerkschool. En
herfst 1943 konden we weer terug naar de Jekerstraat”.
Bij de hoek van de Rijnstraat zei ik tegen de kinderen: “Kijk, daar
woonden we later en ’s avonds na sperrtijd reden de trams piepend
door de bocht af en aan. Van oma mocht ik niet naar buiten kijken,
want de trams waren volgepropt met Joden, die naar de Rietlanden of
de Hollandse Schouwburg werden gebracht. ’s Nachts schrok ik wakker:
luchtafweergeschut, zoeklichten die een vliegtuig gevangen houden,
geknal”.
Ik schrik nog steeds als een vliegtuig laag overkomt. En van het
onweer dat dondert.
En toen op een avond stonden ineens twee burgers bij ons in de gang:
huiszoeking! Alles werd bekeken, in kasten, onder de bedden. In ons
eigen huis je persoonsbewijs laten zien, gelukkig de
radio-kristalontvanger zagen ze niet.
Dáárom controleer ik ’s avonds wel driemaal of de voordeur op het
nachtslot is!
En ik vertelde verder: “In 1943 woonden we in de Smaragdstraat, en
natuurlijk toen het al spertijd was en donker, ging de bel
langdurig, we schrokken wakker en stonden te trillen van angst en de
Amsterdamse politie stond voor de deur. We wisten dat ze voor de
* joodse buren naast ons kwamen. Wat te doen? Open doen?? We hoorden
door het gestommel dat ook bij de bovenburen gebeld was, wie het
eerste de buitendeur open deed, dat weet ik niet meer. De joodse
buren werden door de Amsterdamse politie meegenomen. Glurend door
het raam en met een gevoel van schuld, zagen we hen gaan: vader,
moeder en de twee zoons van 14 en 16 jaar, op de rug keurig gemaakte
rugzakken met een deken opgerold er op, in het maanlicht lopend
richting Amsteldijk”.
“De volgende woensdagmiddag ging ik met oma mee naar de Hollandse
Schouwburg - door de Duitsers cynisch Joodse Schouwburg genoemd - om
hun een pakje te brengen. Oma moest veel praten om binnen te mogen,
tenslotte mocht dat, maar haar persoonsbewijs moest ze afgeven. Eng
was dat want je wist niet of je het terugkreeg. Binnen werd de
familie naar ons gestuurd; ik zag - niet begrijpend - een chaos van
door elkaar lopende mensen, een beeld dat ik nooit vergeten ben. Oma
had moeite om haar persoonsbewijs terug te krijgen. Heel angstig!”
U begrijpt waarom ik tegen het dragen van een identiteitskaart ben!
Ik durf niet naar het monument in de Hollandse Schouwburg te gaan.
Dikwijls zag ik een agent, soms een burger op de hoek: controle
persoonsbewijs, Amsteldijk, Berlagebrug, fietstas openmaken, voedsel
dat je voor dierbare zaken geruild hebt: werd afgepakt!
Word ik dáárom opstandig als ik een uniform zie?
Is al die angst veroorzaakt door de beelden van toen, of is het
angst omdat ik bang ben het wéér mee te maken?
In de jaren na de oorlog werd ik mij in mijn groei naar
volwassenheid bewust wat vrijheid is, wat het is om in vrijheid
jezelf te kunnen zijn en verantwoordelijk te zijn voor wat je denkt
en doet.
“Weet je”, zei ik tegen onze kinderen achterin de auto: “wees je
zelf, neem de verantwoordelijkheid voor je eigen daden en strijd en
vecht voor de vrijheid en koester de vrijheid!!! “.
En die kinderen achterin de auto zijn inmiddels volwassen, met een
eigen identiteit, verworven in de vrijheid zichzelf te zijn. |