Plan Zuid in de romankunst . . . .

 

"Op een avond in juni liep Lin naast haar moeder over de Churchill-laan. In het plantsoen in het midden van de laan zat een merel te zingen. Ze hoorde die merel. Zijn zang weerkaatste tegen de huizen. Hij onderbrak zijn frases steeds voor enkele seconden en zette dan de volgende in: luid en doordringend, ongeremd."

(Oek de Jong - Hokwerda's kind)


"Drie jaar voor de oorlog verhuisden ze naar een woning die uitzag op de rivier, een zijkanaal daarvan en kaal, opgespoten land. Men moest een twintig treden hoge, granieten stoep bestijgen. Hier sloeg ik de grote luchtbeschermingsoefeningen gade, die op een dag, naar ik meen in de herfst, werden gehouden."

(Gerard Reve - De ondergang van de familie Boslowits)


"We liepen voort. 'We gaan verhuizen', zei hij opeens. 'Naar de Slingerbeekstraat. Dat is in Plan Zuid.' Ik antwoordde niet. […]
De zesde dag waren er geen gordijnen meer te zien. Ik begaf me naar huis en nam een stuk papier, maar gaf er slechts krassen op. Daarna nam ik mijn broers fiets en reed naar de Slingerbeekstraat.
Het mistte een weinig en de straatlantarens waren vroeg aangestoken. Ik had het nummer onthouden.
Het was een benedenwoning dicht bij de hoek. Het bordje met de groene ster was reeds op de deur aangebracht.
Ik reed zonder af te stappen, langzaam langs de ramen en keerde toen weer terug. 'Ze wonen donker', zei ik zacht."

(Gerard Reve - Werther Nieland)


"In de gladde, stille buurten van Zuid, waar overal de geest van overlevende joden hangt, spreken wij over het christendom. […]
Wij blijven staan en kijken om ons heen. Hier ergens moeten wij zijn. Naar alle kanten strekken zich de straten uit met namen van renaissanceschilders. In bijna al deze straten ben ik vroeger wel eens geweest met mijn moeder, bij joden die er niet meer zijn. Wij dwalen verder"

(Harry Mulisch - Voer voor psychologen)


"Bij de rotonde voor de RAI kwam hij in een file terecht. Hij draaide zijn portierraam open en vroeg aan de agent die het verkeer stond te regelen wat er aan de hand was.
'Het is een compleet gekkenhuis,' zei hij hoofdschuddend. 'Allemaal voor de Efficiencybeurs.' " […]
Op de voorrangskruising voorbij de brug over de Stadionkade zag hij plotseling van links een kegel van melkwit licht met grote snelheid uit de mist op zich afkomen. Toen de motorkap en de voorruit."

(Jan Wolkers - De doodshoofdvlinder)


"Het gebouw leek zonderling hoog. (...) Het had, met z'n ijzeren balkonnetjes, met alle kachelpijpen die eruit staken, aan de muren en aan elkaar bevestigd in een verwarring van ijzerdraden, ook iets weg van een enorm vergroot onderdeel uit een radiotoestel; of een isolator van een fantastische Amerikaanse hoogspanningsinstallatie.''

(Willem Frederik Hermans - De tranen der acacia's)


"Toen hij haar [vader en dochter, PG] voor het eerst Amsterdam liet zien en ze langs de wolkenkrabber kwamen waar juist dikke donkere rook boven hing, had hij gezegd, dat dat nou de heksencentrale was."

(Jan Wolkers - Turks Fruit)


"Zij waren het flatgebouw dicht genaderd; uit de portiek stroomde het schelle, hotelachtige licht, dat de ingang tot acht etages, waarvan de onderste twee aan een tandarts waren verhuurd, enigszins waardig was."

(Simon Vestdijk - De kellner en de levenden)


Omhoog