HET HUIS MET DE DRIE EENTJES IN PLAN ZUID
Karel
N.L. Grazell - december 2009
Ik
werkte op de Willemsparkweg en we woonden in Hilversum. Tramlijn
2 kwam op een late sneeuwopgehoopte middag in winter ’62/ ’63 er
niet meer doorheen. Marketingman Eelke en ik wandelden naar de
16, maar halverwege de Vijzelstraat kon ook die niet verder. We
stapten uit, om ons tussen de bevroren sneeuwhopen van een echte
winter naar het station te schuifelen. Het was een gok, naar het
CS – want er waren berichten over ijzel en de draadleidingen van
de treinen konden breken. Dan lopen we naar huis, zei Eelke. Ik
zag de snelweg voor me: twee opzijgeschoven dammen van sneeuw en
een stapvoetse file van één auto breed. En dan zeven uur lopen,
maar misschien een stapvoetse lift. Ik weifelstemde in met Eelke,
tegen beter weten. Maar gelukkig had de ijzel de draden nog niet
gebroken.
In Hilversum reed de bus niet en de volgende dag bleef ik thuis.
Het was tijd, vonden m’n vrouw en ik, om weer in Amsterdam te
gaan wonen, dicht bij m’n werk.
We ruilden onze kleine Hilversumse maisonette voor een
driekamerwoning in de Amsterdamse Achillestraat.
Het ‘huis met de drie eendjes’ noemde ik het. Tel maar: 111’’.
Drie eentjes.
Boven ons woonde het echtpaar Van Piggelen. Hun zoon kende ik,
die deed iets in begrafenissen, en was getrouwd met een zusje
van een oude vriend van me. Onder ons woonde een echtpaar dat de
schoonouders was van Jan Sellmeijer (van de makelaardij), een
vroeger klasgenoot van me op de HBS. Amsterdam leek soms
nauwelijks meer dan een dorp, de Achillestraat daar bij de
Stadionkade was een gehuchterig lintje.
We hadden twee kinderen: 6 en 2 jaar. En toen, in 1964, zou er
een tweeling komen. We hadden het heel precies afgesproken: als
we naar het ziekenhuis moesten, zou meteen een oppas verschijnen
voor onze twee dochters. Op een zaterdagavond belde de oppas op:
ze kon die avond niet, maar er was zeker niets aan de hand? Nee.
Morgen tegen de middag kon ze weer.
Maar toen was de tweeling al geboren. ’s Morgens werd m’n vrouw
wakker en zei: het vruchtwater is gebroken. Ik belde een taxi,
en terwijl we op de achterbank op weg naar het OLVG bezig waren
de kinderen in hun kleren te hijsen, keek de taxichauffeur
angstig in z’n achteruitkijkspiegeltje en trapte extra op het
gaspedaal. Hij had moeten weten dat het om een tweeling ging…
Wat dagen later was iedereen thuis. De twee oudsten hadden samen
één kamer. Wij, de ouders, de tweede. En de tweeling sliep in de
huiskamer. De twee hadden samen één wieg, met de benen naar
elkaar. Het was een grote, Bretonse wieg, die speciaal uit
Parijs was gekomen. De grootmoeder van Janine Dubois had er nog
in gelegen. Janine was eerst danseresje geweest bij Toon Hermans
en nadien getrouwd met (eerst bij Hermans en Sonneveld, later
chansonnier en nog later TV-regisseur) Nico Knapper. Ze hadden
een Tour de Chant gedaan in o.a. de USA: Janine blokfluit, Nico
gitaar, beiden zingend. Nu had Nico verlof van de VARA en waren
ze op tournee in Canada. Ze waren officieel de maraine en
parrain van de tweeling (da’s wat verantwoordellijker dan meter
en peter). Na de tournee hielden ze de tweeling ten doop in de
Agneskerk.
Het huis met een gezin van zes (en dan nog die drie eendjes)
bleek al gauw te klein.
Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel
|