Ingezonden bijdrage van Marja Wijnschenk

Terug naar de vorige pagina <<

 

index ingezonden

Nederland

Pagina van Marja Wijnschenk

‘Ferme Sellie’


Door: Marja Wijnschenk

geboren en kindertijd op Churchilllaan 47/1


‘Tsjurtsjilleen, Rivversbjoert, plen saus!” roept papa in de telefoonhoorn.
Mama lacht.
Hij hangt op en zegt: ‘Wat lach je nou, die man komt morgen helemaal uit Canada hierheen, om met MIJ zaken te doen. Hij neemt een taxi, zegt ie, nou, dan moet hij toch weten waar ie moet wezen?’

‘Een taxi, neemt ie? Uit Canada?’ giechelt mama, ‘Zal wat kosten.’
‘Ach, mens, wat weet jij nou van de zakenwereld’, antwoordt mijn vader, ‘die man heeft plentie geld en nu ga IK toevallig een keertje winst maken!’’
‘God bles joe, hoor, honnie,’ zegt m’n moeder, terwijl ze opstaat, naar de keuken loopt en in de soeppan gluurt. ‘Ferme sellie’, mompelt ze.

De bel gaat, mijn vader loopt naar de deur in de hal en drukt op het opendoeknopje. ‘Wie is daar?’ roept hij in het trapgat.
Beneden staat Davidje, m’n broertje. Jankend stommelt ie de trap op. Hij heeft een bloedneus.
‘Wat is er gebeurd, wat is er gebeurd, wat..’ gilt mama, ze knielt voor mijn broertje neer en slaat haar armen om hem heen.
‘Wie heeft dat gedaan?’ schreeuwt mijn vader.
‘De jongens van de melkboer’ jammert Davidje.‘Ze waren met z’n drieën en ….’ ‘Ja, en wat, en wat?’ roepen allebei mijn ouders tegelijk.
David kijkt naar de grond. Iets sluipt naderbij, plotseling lijkt het te schemeren in de gang.
Ik hoor mijn ouders ademhalen.
Met een washandje aait mijn moeder nu over Davids gezicht. Hij geeft geen kik.
Papa pakt een flikje uit het bonbonschaaltje in het dressoir en geeft het aan David. ‘Zeg eens, wat zeiden ze dan, die risjesponems?’ vraagt hij zachtjes.
‘Ze zeiden smousejong...’ Davidje’s lip trilt, ‘…en toen gingen ze aan mijn broek trekken, ze wilden zien of ik besne…’
‘SALLIE’ schreeuwt m’n moeder in paniek, ‘God-o-God, ze zijn er weer, O God, O God, we moeten weg hier, pak de koffers, doe het licht uit, ze mogen ons niet zien!’
‘Kop dicht, Lea, hou je in, stel je niet aan! We leven 1954, het is verdomme 12 jaar geleden, vrouw, ga weg met je kampkramp, je maakt die kinderen helemaal mesjogge!’
Mama schopt de keukendeur achter zich dicht.
‘En geen gesnotter in die soep, hé, dat lusten wij niet, hé jongens?’ roept m’n vader haar na. Hij knipoogt tegen ons.
‘Bléh, jakkie…snotsoep met snotballetjes’ zegt David. We moeten alledrie lachen.
‘Niks aan de hand’ zegt papa, ‘Ik weet raad, ik ga jullie leren knokken. Zelfverdediging, noem je dat. Jullie moeder wil weglopen, maar wij niet, hé, jongens? Ons pakken ze niet!’

De volgende dag staan David en ik klaar in de gang. Op mijn hoofd heb ik het rode vergiet en Davidje draagt het jussteelpannetje als helm. We hebben ook wapens. Mijn broertje de bezemsteel en ik mag met de zwabber.
Papa heeft z’n gasmasker uit de oorlog op. Die moet er weer af, want zijn bril beslaat er van. Hij zwaait met zijn oorlogsgummiknuppel en roept: ‘Opgelet! Les 1.
Jullie waren joden en ik was essesser, OK? Jullie lopen langs me en ik ga jullie vangen en dan gaan jullie mij keihard slaan, goed? Ik tel tot drie en dan beginnen we.’
Hij telt en wij lopen.
‘Ach zo, was ies das?’ brult papa, ‘Zeeje iech sjweinejuden?’ Gillend van de pret stuiven wij langs hem heen de slaapkamer in. We duiken gierend onder het bed.
M’n vader moppert dat het zo niet gaat. Eerst moet hij ons leren dat je nooit, nooit iemand mag vertrouwen. Waakzaam zijn, kijk om je heen, nooit vertrouwen. Ja, dat moet les 1 zijn.
‘Kom hier’, zegt hij tegen mij. ‘Kijk me aan, in mijn ogen. Ik vraag je: zul je nooit, nooit, nooit iemand vertrouwen?’ ‘Nee, pap, ik zal nooit iemand vertrouwen’, beloof ik lacherig.
‘OK, proef op de som’ zegt ie. Hij tilt me op en zet me bovenop de linnenkast. ‘Spring er vanaf’ beveelt hij. ‘Maar het is wel hoog, pap, ik…’
‘Spring, ik vang je op!’ hij spreidt zijn armen.
Ik spring, mijn vader laat zijn armen zakken en stapt opzij.
Ik smak met m’n gezicht tegen mama’s kaptafeltje.
‘Dat krijg je er nou van als je mensen vertrouwt’ zegt mijn vader rustig, ‘laat het een lesje voor je zijn.’
‘MAAMAA’, brul ik, ‘Ik heb bloed!’
Daar is ze, ze mept papa met de theedoek.
‘JIJ, JIJ maakt de kinderen mesjogge!’ krijst ze.

De bel.
‘Welkum, seur, kum ebbov!’ roept papa.
‘Koet joe faind it? Far ewee, hé, Canada, teek eh siet, fiel et hoom.
Lea, breng koffie!
Ai riemembur, joe piepel liebuhreetet us, Ai soo joe kumming, over de Berladzj-bridge, over de Emstel, jes, joe Kneediejuns, wie aar ferrie kreetfoel, wie aar frie nou!
No moor trubbel, no moor peen.
Wie so heppie toe bie in ze Rivversbjoert,
so kled toe lif op ze Tsjurtsjilleen.’


Almere, november 2002.

Marja Wijnschenk
Ingezonden: 10 augustus 2005.

E-mail: marja@tikva.nl

Deze digitale gedenksteen is voor het gezin Son dat in mijn ouderlijk huis woonde. Noorder Amstellaan 47/1 (thans Churchilllaan)
Gegevensbron: www.joodsmonument.nl


Weduwe Louisette Valk-Son »
Noorder Amstellaan 47/1