MENEER COHEN Als gesuburbaniseerde Zuid-erling kom ik niet graag meer in Zuid; het is mijn
buurt niet meer. Was de straat vroeger van ons, thans van het geparkeerde blik. Toch ben
ik er wekelijks, omdat mijn stokoude vader nog in mijn geboortestraat woont. Aan het
plein, ingeklemd tussen de Regge-, IJsel-, Berkel- en Oude IJselstraat, waar de
korfbalverenigingen Allen Weerbaar en DED hun triomfen hebben gevierd.
Mijn vroegste herinneringen gaan bijna 60 jaar in de tijd terug: op dat plein stonden
Duitse legervoertuigen geparkeerd; bij luchtalarm moesten wij onder in het trapportaal
gaan schuilen; met mijn moeder naar de Berlagebrug om de bevrijders toe te juichen;
NSB'ers die uit hun huizen werden gehaald.
Elke keer wanneer ik mijn vader bezoek, kijk ik omhoog naar het raam, waarachter ik
geboren ben. En vervolgens naar al die andere ramen. Ik weet nog precies wie daar in mijn
jeugd woonden. Op nummer 11, één hoog zetelde meneer Cohen, toen de meest markante
bewoner van de Berkelstraat.
Meneer Cohen had volgens zeggen de oorlog overleefd, omdat hij met een Duitse vrouw
getrouwd was. Van hem ontving ik mijn allereerste bijverdienste. Meneer Cohen was de
bladenman van Zuid. Zijn achterkamer fungeerde als opslagplaats; op het behang voerde hij
zijn administratie. Op zijn damesfiets met enorme fietstassen vol met weekbladen ging deze
iele man zigzaggend zijn wijken in. En wij, de jongens en meisjes uit de straat, mochten
hem helpen. Tegen een vaste vergoeding, maar wat belangrijker was, met behoud van fooien.
Bij de meeste abonnees moest wekelijks contant afgerekend worden.
Later op de HBS was het bepaald geen voordeel te zeggen dat je uit Zuid kwam. Al gauw werd
je aangemerkt als "kouwe kak" en als "kapsones". Terwijl wij uit de
Rivierenbuurt juist van mening waren dat de Apollo- en Stadionbuurt eerder voor die
aanduidingen in aanmerking kwamen.
Aanvankelijk wilden wij meneer Cohen dus vooral helpen als hij naar die buurten ging; de
fooien zouden immers aanzienlijk zijn. Dat viel zwaar tegen; de fooien in de Rivierenbuurt
waren niet alleen talrijker, maar ook groter. Waarmee in onze ogen het bewijs was geleverd
dat de "kouwe kak" zich inderdaad in de Apollo- en Stadionbuurt bevond. Meneer
Cohen echter had een andere verklaring: juist door geen fooien te geven konden deze mensen
zich permitteren in die buurten te wonen en werden de rijken dus steeds rijker. Het zou
kunnen zijn dat deze simpele verklaring voor het verschil tussen arm en rijk er de oorzaak
van is geweest dat ik later economie ben gaan studeren. Maar hoe dan ook, meneer Cohen
moest deze buurten voortaan in z'n eentje afwerken. En wij, de jongens en meisjes van de
Berkelstraat, wij waren en zijn er trots op in de Rivierenbuurt gewoond te hebben.
Henk van Gent, 30 april 2005
e-mail:
havangent@yahoo.ie
Lees ook
HET GOEDE HEERTJE >>
Terug naar de vorige pagina << |