Iedereen die de jaren 40-45
bewust heeft meegemaakt herinnert zich hoe de Joodse Nederlanders stap voor stap door de
Duitsers werden weggevoerd. Magda Haanen Rosier schreef me naar aanleiding van mn
bijdragen over ondermeer de Scheldestraat een brief waarin ze de verschrikkingen van die
mensenjacht beschrijft en gaf me toestemming om deze op Zuidelijke Wandelweg te
publiceren. Haar tekst volgt hierna.
Ruud
Jansen
Herinneringen die
mij niet loslaten.
Magda Haanen-Rosier
Ik ben in Amsterdam geboren en opgegroeid. Vanaf mijn derde
jaar woonden we in het deel Amsterdam-Zuid. Dit deel van
Amsterdam was een stadsdeel, dat in die jaren enorm werd
uitgebreid volgens een bouwplan van de geniale architect
Berlage. Zo ontstond onder andere "De Rivierenbuurt ", waar
ook Anne Frank woonde. Wij woonden in één van de
hoofdstraten ervan "De Scheldestraat". Een mooie brede
straat met grote huizenblokken. Op de begane grond waren
winkels; niet alleen bakker, slager, melkboer, groenteman,
apotheek enzovoort. Neen, er waren ook veel luxe winkels:
dames- en herenmode, schoenen en lederwaren, een juwelier,
een delicatessenzaak, noem maar op. Laat ik niet vergeten de
"IJssalon Venetië", door Italianen begonnen en nu nog steeds
door Italianen gerund. In heel Amsterdam bekend vanwege het
heerlijke ijs !
Boven de winkels had het huizenblok vier verdiepingen. De
eerste, tweede en derde verdieping waren etagewoningen.
Tegenwoordig spreekt men van appartement of flat. De
etagewoningen hadden ruime kamers, een mooi betegelde
badkamer met ligbad en vaste wastafel. Aan de achterzijde
had elke etage een veranda. De eerste verdieping, waar wij
woonden, had aan de voorkant, de straatkant dus, een royaal
balkon. De vierde etage, de zolderverdieping bevatte drie
grote kamers, voor elke etage één. De trottoirs waren breed.
Er was weinig verkeer. Als kind kon je op het trottoir
heerlijk spelen, touwtje springen, tollen, hinkelen,
enzovoort. Degenen, die toen een auto hadden, konden,
moeiteloos voor de deur parkeren. Parkeermeters of
parkeervergunningen bestonden niet. Mijn ouders hadden veel
vrienden en ik had in de straat veel speelkameraadjes. Toen
we ouder werden werd er niet meer op straat gespeeld. We
gingen naar verschillende middelbare scholen. We zagen
elkaar nog wel eens in het zwembad of op de kunstijsbaan in
de Apollohal. Ik kon goed leren, ging dus graag naar school.
De zomervakanties brachten we door in Zandvoort.
We hadden fijne buren, onder anderen een jong echtpaar naast
ons met twee kindertjes, 2 of 3 jaar. Dolly en Freddy. Ik
speelde wel eens daar, of als hun moeder gauw een boodschap
moest halen, dan mocht ik oppassen en voelde ik mij heel
vereerd.
Boven ons, op de tweede etage, woonde een jong echtpaar. Hij
was advocaat, dat zag je aan het naambordje aan de deur: "Mr.
Emiel Cahn". Zijn vrouw was heel trots op hem. Nadat hij aan
de toenmalige Gemeente Universiteit gepromoveerd was, kwam
ze naar mijn moeder "kijk" zei ze, ik heb een nieuw
naambordje voor mijn man laten maken: Mr. Dr. Emiel Cahn.
Deze aardige man kon heel mooi piano spelen. Wanneer hij 's
avonds speelde, lag ik al in bed en luisterde naar de muziek
tot ik in slaap viel.
Ik was tot mijn dertiende jaar enig kind. Toen werd er een
zusje geboren. Nou !, ik was door het dolle heen ! Ik rende
langs de buren en de winkels waar mijn moeder klant was. "Ik
heb een zusje", "Ik heb een zusje gekregen". Ze kreeg de
naam Beatrix. Hoe kwam dat ? Mijn moeder was Hongaarse en
heel, heel vroeger, heette een van de eerste koninginnen van
Hongarije Beatrix ! Zodoende !
Ik ben tweetalig opgevoed. Wij hadden 10 jaar mijn
Hongaarse oma in huis. Ik was dol op
haar. Ik heb heel veel van haar geleerd, onder andere
Hongaars lezen en schrijven. Ik denk
nog heel vaak aan haar terug. Ik herinner mij twee vakanties
in Hongarije, daarvan herinner ik mij nog heel veel tot in
de kleinste details. Wij logeerden bij de Hongaarse
familie. Ik was 6 jaar; de tweede keer 9 jaar.
Kortom, ik had een fijne, zorgenloze jeugd. Voor mij was de
hemel boven de Scheldestraat altijd stralend en azuurblauw.
Toen werd het 10 mei 1940 !, Oorlog !. Het hele leven
veranderde. Je voelde de angst, de onzekerheid bij mijn
ouders, buren en leraren op school. Hoe zou de toekomst
worden ? De volgende dag, op 11 mei, hoorden we over
tientallen zelfmoorden onder de inwoners van onze buurt. Ze
hadden zich verdronken in het Amstelkanaal (op de grens van
de Rivierenbuurt), sommigen hadden zich in huis vergast,
anderen waren uit angst uit het raam gesprongen ! Het waren
joodse immigranten, die na de Kristallnacht
van 9 op 10 november 1938 uit Duitsland naar Nederland
gevlucht waren.
Ik vroeg thuis: "Wat is er dan gebeurd in Duitsland ? Waarom
zijn ze naar ons gevlucht ? Ze waren toch geen misdadigers ?
Ik leerde toen voor het eerst dat er, een mensen ras bestond
dat volgens de Duitsers uitgeroeid moest worden. Ik
realiseerde mij dat er natuurlijk ook Nederlandse joden
waren, misschien onder mijn speelkameraadjes, onder de
vrienden van mijn ouders, onder onze buren ? Bij ons thuis
werd eigenlijk nooit gesproken over joden, geloof of rassen
! Zouden die nu ook bang zijn ? Maar in ons land kon toch
niets gebeuren ? Ja, ze waren toch bang, doodsbang. Ons
advocatenvrouwtje was ook zo bang. Ze kwam bij moeder; kijk
ik heb mijn haar laten blonderen. Zie ik er nu iets minder
joods uit ? De zonnige, vriendelijke sfeer in de
Scheldestraat van mijn jeugd was ineens betrokken met
dreigende, donkere wolken.
Na de capitulatie en de bezetting begon al gauw de ellende.
De joden werden geregistreerd (In Amsterdam 80.000 personen,
een tiende van de bevolking !). Op hun persoonsbewijs werd
een letter J of een G (gemengd bloed) gestempeld. Ze moesten
een Davidster dragen, Een afschuwelijk felgele lap met de
letters JOOD, duidelijk zichtbaar vastgenaaid op de
bovenkleding aan de linker zijde van de borst. De ene na de
andere maatregel volgde: Joden mochten alleen op bepaalde
uren boodschappen doen. Ze mochten geen gebruik maken van
het openbaar vervoer. Ze hadden geen toegang meer tot
openbare gebouwen, musea, cafés, bioscopen, zwembaden,
kunstijsbaan, enzovoorts. Zij hadden geen toegang tot de
stadsparken. Functies bij de gemeente of de overheid mochten
ze niet meer uitoefenen. Trambestuurders, ambtenaren,
postboden, hoogleraren werden per direct ontslagen. Daarna
kregen veel joodse bewoners het bevel om te verhuizen. Ze
kregen een adres aangewezen in een voor hen vreemde wijk. Ze
hadden daar geen kennissen, wisten de weg niet, wisten niet
wie wel of niet te vertrouwen was. De bezetter wilde zo
bereiken dat wanneer ze weggehaald zouden worden, er minder
protest van de buren te verwachten zou zijn.
Mijn moeder ging de voormalige buren en kennissen opzoeken,
soms in de Stadionbuurt, soms in de Transvaalbuurt of in de
Jodenbuurt. Ze nam mij dan mee. Vrolijke bezoeken waren het
niet! Maar na een of twee keer kwamen we daar vaak voor een
leeg huis. Ze waren weg; of weggehaald door de
Duitsers, óf ze hadden ergens een
onderduikadres gevonden.
Het jonge stel, dat boven ons woonde, moest ook gedwongen
verhuizen. Toen we in hun nieuwe behuizing aankwamen, was
zij alleen thuis. Haar man (de advocaat) was ontslagen, werd
depressief. Hij liet zich opnemen in het "Apeldoornse Bos",
een joodse psychiatrische inrichting in Apeldoorn en hoopte
daar veilig te zijn. Voor haar had hij op het platteland,
naar hij dacht, een veilig onderduikadres gevonden. Toen we
naar huis gingen was het afscheid helaas een afscheid voor
eeuwig. Ze werd verraden en is in een concentratiekamp
omgebracht. Ook de Inrichting in Apeldoorn was geen veilig
oord. De directie kreeg op 21 februari 1943 te horen: Morgen
wordt iedereen opgehaald: patiënten, verpleegkundigen,
artsen, directie, iedereen. Wat een paniek. Deze en gene raadden
het personeel aan: Neem de kans, ga weg, duik onder.
Gemakkelijk gezegd, waar moesten ze heen ? Geen van de
artsen of verpleegkundigen wilde zijn of haar patiënten aan
hun lot overlaten. Onder leiding van de SS-er Aus der Funten,
Hoofd van de Zentralstelle für jüdischen Auswanderung (Een
van de 4 van Breda" Aus der Funten, Fischer, Lages, Kotälla,
die zo nodig in 1989 voortijdig door de katholieke minister
Van Agt werd vrijgelaten), werden 762 personen uit het
Apeldoornse Bos in een dag weggevoerd in daarvoor op het
station gereedstaande 40 goederenwagons. Iedereen, patiënten
en artsen incluis, werd de volgende dag op transport gesteld
naar Auschwitz, waar ze direct werden vergast, niemand is
te-ruggekeerd ! Ook de door mij genoemde Dolly en Freddy en
hun ouders waren van de ene op de andere dag verdwenen.
De "opruiming" ging volgens de Duitsers
niet snel genoeg. Dus: géén verhuizing meer naar andere
wijken ! De joodse bewoners kregen een bericht: "Op die en
die dag om 8 uur 's avonds klaarstaan bij de voordeur met
een koffertje met kleren". Ze werden dan met overvalwagens
opgehaald. En dat ging niet zachtzinnig. Het kon ook
gebeuren dat men geen bericht kreeg. Zo werden sommigen van
onze buren onverwacht, 's avonds of 's nachts opgehaald en
meegenomen. Moeders met huilende kindertjes in nachtgewaad,
hup zó de overvalwagen in.
Zodra een joodse woning verlaten was, kwam direct de
volgende dag een grote verhuiswagen. Binnen de kortst
mogelijke tijd werd het huis leeggehaald. De verhuiswagens
waren van de firma Puls, die werkte voor de bezetter. De
Amsterdammers hadden al gauw een nieuw werkwoord: "pulsen".
Als je een leegstaande woning zag, zei men: "Weer een woning
gepulst". Dan kwamen in de leeggehaalde woningen nieuwe
bewoners. Niemand kende ze. Waren het goede Nederlanders of
landverraders ? Niet zelden waren het NSB'ers.
Na 8 uur 's avonds mocht niemand de straat op. Als je dan
door de doodstille, verduisterde straat een auto hoorde
rijden en ergens stoppen, dan wist je: Wéér gaan onschuldige
mensen op transport. We voelden ons machteloos. We konden
niets doen. Er gingen geruchten: "Ze gaan naar Westerbork en
daarna naar een soort werkkamp". Ik vroeg mij af: Hoe was
zo'n kamp ? Waren daar tenten of huisjes ? Wat voor werk
moesten ze doen ? En hoe ging het dan met zieke en oude
mensen en kleine baby'tjes ? Die konden toch niet werken ?
Ik zat een keer bij de kapper en hoorde een gesprek tussen
twee joodse klanten: "Hebben jullie al een oproep gekregen ?
Ik laat mijn haar nog maar even permanenten, dan heb ik daar
voorlopig geen zorgen over". Ja, zo argeloos was men toen
nog !
De opgehaalde personen in Amsterdam werden eerst
ondergebracht in de "Hollandsche Schouwburg" aan de Plantage
Middenlaan in Amsterdam, waar Artis aan ligt, vlak bij de
Hortus Botanicus. Na registratie werden ze via het station
Muiderpoort in groepen getransporteerd naar het gevangenkamp
Westerbork in Drenthe en vandaar uit naar Auschwitz.
De Hollandsche Schouwburg is nu een herdenkingsplaats en
museum. Als ik in Amsterdam ben ga ik er haast altijd heen.
Waarom ? In de hal aan de muur zijn grote zwartmarmeren
platen aangebracht. Daarop staan in gouden letters 6700
familienamen van omgebrachte Amsterdamse families. Ik zoek
de mij bekende namen, bij het lezen ervan zie ik ze weer
voor me.
Na de bevrijding kwam een broer van het door mij genoemde
advocaten vrouwtje bij mijn moeder. Hij was de enige
overlevende van de familie. We spraken over zijn zus en
zwager. Mijn moeder zei o.a. "Kijk ik heb een theeservies
van uw zus moeten bewaren, Uw zus zei ik vind het servies zo
mooi, wilt u het voor mij bewaren tot ik na de oorlog
terugkom ?" De broer wilde het niet meenemen. Hij liet het
als herinnering aan zijn zus graag bij moeder. Ik zie het
nog voor me. Het merk weet ik niet. Het was mooi, licht
crème porselein met klaprozen en korenbloemen als decoratie.
Het is gek, maar nog steeds en zo vaak maak ik voorvallen of
situaties mee waardoor die ervaringen van deze afschuwelijke
emotionele gebeurtenissen in mijn herinnering terugkomen,
samen met de beelden en gezichten van mijn toenmalige speel
vriendinnetjes, kennissen, vrienden en buren.
Die herinneringen laten mij nooit meer los.
Magda Haanen-Rosier -
02 mei 2009
1940-1945 GERUCHTEN IN DE SCHELDESTRAAT
Het gerucht ging:
"Vanavond worden er weer Joodse mensen opgehaald". Op straat was het
stil. Wij keken vanachter de gordijnen. Ja, daar stond onze Joodse overbuurvrouw op de
rand van het trottoir ! Als bagage een rugzak. De overvalauto hield stil. Onze buurvrouw
keek nog eenmaal naar boven naar haar woning, keek nog eenmaal rond in de Scheldestraat.
Zij klom in de auto, zij reden weg naar het volgende slachtoffer. Zoals mijn ouders en ik,
zullen er meer bewoners van de Scheldestraat machteloos hebben toegekeken . . . .
Het gerucht ging:
"Vanavond worden de fietsenstallingen leeggehaald door de moffen". Ook
mijn vriendje (nu al 54 jaar mijn echtgenoot) had dit gehoord. Resoluut stapte hij de
fietsenstalling Dickentman binnen en kwam naar buiten met twee fietsen: die van mijn vader
en die van mij. Voortaan haalden we de fietsen dus boven in huis. Na de oorlog hadden wij
een andere fietsenstalling, ook in de Scheldestraat: de heer Broeckhuyzen met zijn hulpje
Dirk. Wie, oh wie herinnert zich dat ook nog ? Waarom wij van fietsenstalling veranderden,
weet ik niet.
Het gerucht ging:
"Morgen krijgt groentenman Jagtman (Scheldestaat, hoek Deurloostraat)
misschien wat groente". Al vroeg in de morgen stonden de huisvrouwen in de rij. Als
je héél vroeg was, had je nog een wankele zitplaats: een oud kistje of zo, die zette
Jagtman dan wel voor ons klaar. Het wachten duurde uren. Moeder en ik losten elkaar af.
Wat was het resultaat van het wachten ? Een kooltje ? Een knolraap ? Maar je had in ieder
geval iets.
Het gerucht ging:
"De eigenaar van een van de kruidenierszaken is een dief". Wat was het
geval? De Zweedse voedselpakketten waren gearriveerd en onder de winkeliers verdeeld: Wit
brood en boter ! Waakzame overburen zagen hoe de kruidenier 's avonds in zijn keuken elk
pakje boter voorzichtig openmaakte, een plakje boter er afsneed en dan het pakje weer
dichtmaakte. Hoe dat afgelopen is, weet ik niet, Ik weet wél dat die kruidenierszaak na
de oorlog weg was . . . .
Het gerucht ging:
"Ja, ze komen er aan onze bevrijders : Amerikanen, Engelsen, Canadezen Ja, het
is echt waar. Ze zijn gesignaleerd ! Ze komen over de Berlagebrug".
Het heeft toch nog wel iets langer geduurd. Maar toen ze er eindelijk waren, klom ook ik
met een jonge bovenbuurvrouw op een tank en reden we stralend van geluk een stuk mee. . .
.
Magda Haanen-Rosier
AMSTERDAM HUILT, WAAR HET EENS HEEFT GELACHEN
Dit zijn feiten uit de jaren 1940-1945, de zwarte,
donkere jaren van de geschiedenis van de Scheldestraat.
De Duitsers hadden een vast doel: de vernietiging en uitroeiing van de Joden. In 1942
begonnen de moffen met razzia's en deportatie van de Joden uit Amsterdam, eerst naar
Westerbork om hen vandaar uit weg te voeren (107.000) naar de vernietigingskampen
Auschwitz, Sobibor, Birkenau e.d.
Om te voorkomen dat buren, vrienden tegen het oppakken van Joden in verzet zouden komen,
werd verklaard dat de Joden in Oost-Europa te werk werden gesteld ("Arbeit macht
frei"). Maar de moffen waren kwaadaardig en geraffineerd: eerst werd een aantal van
hen gedwongen te verhuizen naar de Afrikanerbuurt of naar de Stationbuurt, daar hadden ze
nog geen band met de andere bewoners.
Moeder en ik hebben deze mensen nog een keer bezocht, daarna hebben we nooit meer iets van
hen gehoord. Of ze waren ondergedoken of al gedeporteerd. Van onze echte Joodse bevriende
buren is niemand meer teruggekomen . . . .
Door het wegvoeren van de Joodse families kwamen veel huizen vrij. Nadat die woningen door
de firma Puls waren leeggehaald, kwamen om ons heen nieuwe buren. Die hadden de
woningen door woningtoezicht toegewezen gekregen. Waarschijnlijk wisten zij niet wat een
drama er zich in hun nieuwe woning had afgespeeld. Ze waren gelukkig dat ze een woning
hadden gekregen.
Wij keken uit op de achterkant van de huizen in de Diezestraat. Buren hadden gezien hoe
daar laat in de avond een familie was opgehaald. De ouders kregen niet eens de kans om hun
huilend dochtertje van 4 of 5 jaar, nog in pyama, nog wat warmere kleertjes aan te
trekken of sokjes aan te doen. Nee, zo hup ! Zo de vrachtwagen in.
Kent u het lied: "Amsterdam huilt, waar het eens heeft gelachen . . . .
Daar moet ik nu aan denken.
De namen van een aantal weggevoerde families ken ik allen nog, ik heb deze uit piëteit
niet genoemd.
Met vriendelijke groeten,
Magda Haanen-Rosier Nijmegen, 1 juni 2007
Terug naar de vorige pagina << |