Ingezonden bijdrage van Kitty Vermist-Boermans

Terug naar de vorige pagina <<

index ingezonden

Kitty Vermist - Boermans aan het woord - Hongerwinter 1944-1945

 
Foto omslag:
Dit kacheltje is gemaakt door mijn schoonvader. Zo'n kacheltje had een prominente rol in deze barre winter. Het werd gebruikt als verwarming, om
op te koken, om het waswater te verwarmen en om je - als het al brandde - bij te warmen. Zie ook onder 'noodkachellje'.

  

Kort na het verschijnen van dit boekje is Kitty aan een kortstondige, ernstige ziekte overleden. Ze was trots op dit boekje en wij op haar.

Namens allen die van haar hielden,
Jan Vermist, maart 2005.

 

Voorwoord
Door een krantenartikel ‘Wie herinnert zich de hongerwinter nog’, dat ik via mijn zwager Frans Vermist in handen kreeg, werd mijn interesse gewekt om een en ander op schrift te stellen. Ik bleek vele herinneringen te hebben die ik te waardevol vond om ‘te vergeten’. Immers, na mijn generatie zal er niemand meer zijn die hierover weet te vertellen.
Weliswaar zijn hier veel privé-verhalen in verwerkt, maar het geeft toch wel een totaalbeeld hoe het leven er in de hongerwinter in een Amsterdams gezin uitzag.
Uiteraard is dit het verhaal geworden van een tijd zoals ik die beleefde als meisje van 13 jaar. Van de gevaren die vele mensen liepen was ik mij totaal niet bewust. Ik zag en constateerde alles; leefde en beleefde alles als kind, met opdrachten eigenlijk bestemd voor volwassenen.
 
Een woord van dank aan mijn broer Ben die veel waardevolle tips gaf en aan mijn echtgenoot Jan die zich ook veel wist te herinneren en in eerste instantie de tekst corrigeerde. Ook aan de vormgever Hans Thoen en zijn echtgenote Anneke die dit verhaal zo interessant vonden en het daarom in boekvorm wilden uitgeven, ofschoon zij beiden deze tijd niet hebben meegemaakt. Tevens dank aan Geraldine Mars die redigerend door de tekst is gegaan.
 
Ik heb dit verhaal ook vastgelegd voor de tijd dat ik er niet meer ben en aan mijn (klein)kinderen deze verhalen niet meer kan vertellen. Wellicht krijgt dit boekje dan een historische waarde.
 
Kitty Vermist-Boermans, Amsterdam, 2004

 

       

 

Een woord vooraf
Wanneer begon het precies? In september 1944. Maar een en ander ging zo geleidelijk dat je er als het ware ingleed. De bottleneck was natuurlijk het afsluiten van gas en licht als represaille op de spoorwegstaking die op bevel van de regering in Londen was uitgeroepen.
Soms ging het gerucht dat er geen water meer zou zijn, dus stonden er grote onafgedekte teilen water op de veranda te bederven. Met het afsluiten van gas en licht kwam de voedselvoorziening voor het westen van Nederland echt in de knel.
Tot die tijd waren reeds alle levensmiddelen op de bon en textiel op punten, zij het dat een en ander steeds in mindere mate te krijgen én van slechte kwaliteit was. Surrogaat nam de plaats in van echt: koffiesurrogaat in plaats van koffie, Santé (een tabletje) in plaats van thee, zandzeep in plaats van zeep (het schuurde meer dan dat het schuimde), Vet-ex voor de afwas (in koud water) en ga zo nog maar even door. Kalkeieren waren vóór die tijd nog te krijgen doch die konden alleen gebakken gegeten worden; wat ermee uitgevogeld was weet ik niet.
Ook was er verschil tussen ‘stadsbonnen’ en ‘landsbonnen’. Had men eenmaal zijn kostbaarheden op het platteland ingeruild tegen bonnen, dan kon men er in de stad nog niets mee…
Ik was 13 in die tijd en door slecht voedsel amper gegroeid sinds het begin van de oorlog en toen was ik ook al ‘onder de maat’. Geestelijk zal ik ook wel achtergelopen hebben in vergelijking tot een 13-jarige van nu. Toch weet ik nog veel, waarschijnlijk omdat je overal in betrokken werd en het - achteraf gezien - een geweldige impact heeft gehad op mijn kinderleven.
Mijn moeder was in 1938 weduwe geworden en ons gezin telde vijf kinderen. Wij woonden in Amsterdam in de Maasstraat 171 bel-etage. Mijn zus Mia (toen 17) werkte reeds op een kantoortje. Mijn broer Hans (toen 16) zat in de gevarenzone om opgepakt te worden voor de Arbeitseinsatz. Mijn broer Ben (toen 14½) had de taak kolen te zoeken op een afgebroken spoorwegemplacement. Ik was 13 en moest - naast af en toe naar de R.K. meisjesschool Sint Catharina in de Vechtstraat 88-90 waar ik in de eerste klas van de MULO zat en daarna op straat speelde - ook van alles in en om het huis doen. Mijn broer Freddy (toen 9) was nog té veel kind (hoewel, dat komt later) om taken te vervullen. Zo werden kinderen in ons gezin ingezet om het hoofd boven water te houden. Mijn moeder zorgde voor de was. Een zeer koude baan want alles werd op de veranda in de buitenlucht gewassen en met koud water gespoeld, opgehangen in de buitenlucht en in de avonduren stijf als een plank in huis gehaald. (Ik voel nog de kou die het - bevroren - wasgoed afstraalde.) Ze zorgde voor het eten (steeds een groter probleem), hield het huis schoon (met stoffer en blik!), probeerde de grootste gaten in onze sokken en kousen te stoppen (zie ook ‘naaimachine’) en stond uren in de rij om nog aan wat voedsel te komen. Later was er echt niets meer.

 


Van links naar rechts: Hans, Kitty, Ben, Freddy en Mia

 

Rantsoen en bonnen
Ieder persoon kreeg in de hongerwinter per week een half brood en een kilo aardappelen. Tenminste, als de winkels bevoorraad werden want die werden nogal eens overvallen door de ‘ondergrondse’ die voedsel nodig had voor de onderduikers. Dat brood moet u zich voorstellen als een niet gerezen cake van roggemeel: laag, zwart en klef. Áls er brood was, dan kocht mijn moeder meteen alle drie de broden voor de hele week voor zes personen! Soms werd je gerantsoeneerd en kreeg je de helft, anders was er voor anderen niets over. En dan maar op de loer liggen wanneer er weer brood kwam. Uren en uren moest je hiervoor in de rij staan (Ben ‘begon’ vast met staan vroeg in de ochtend, later kwam mijn moeder) en werd er afgeteld hoeveel mensen de winkel in mochten. En het kwam regelmatig voor dat het voedsel dan vlak voor je neus op was. Kunt u zich de rellen voorstellen?
De aardappelen, glazig en vaak reeds bedorven (bevroren), waren op dezelfde wijze te koop, totdat gas en licht werden afgesneden en men op gaarkeukens was aangewezen. Toen moesten die bonnen dáár ingeleverd worden en kreeg je hiervoor een knipkaart. Bij ‘Distributiesysteem’ kom ik daar op terug.

 

De gaarkeuken
Een gaarkeuken was een instelling waar collectief eten werd bereid en uitgedeeld aan de bevolking. De werklozen konden daar sinds de crisisjaren (de jaren ’30) hun portie halen. Nu moest iedereen gevoed worden via een distributiesysteem, dat al enkele jaren gold om de bonkaarten uit te delen.

 

 

Distributiesysteem
Elk geregistreerd persoon (daarmee sloot men de onderduikers uit, dacht men!) had een stamkaart waarop wekelijks bonnen werden uitgegeven. Tussen 1940 en 1944 stond dat in de donderdagkrant, een uiterst secuur werkje waarbij mijn moeder niet gestoord mocht worden. Ben had in de beginjaren van de oorlog een vernuftig systeem uitgevonden om de aangewezen bonnen te bewaren. Van lucifersdoosjes maakte hij een piramide, aan de onderkant vastgeplakt, aan elkaar geplakt en een kraaltje eraan genaaid om het doosje eruit te trekken. Naam erop om te weten wat waarin zat. De piramide werd door het verstrijken der oorlogsjaren steeds breder en hoger.
Mijn taak in de hongerwinter was met de stamkaarten naar een bureau te gaan in de Pieter Aertsstraat om daar de wekelijkse portie bonnen voor brood en aardappelen te halen. Precies op tijd, alles was ‘pünktlich’. De bonnen voor brood werden angstvallig opgeborgen voor áls er brood was. De aardappelenbonnen echter moesten aan de gaarkeuken worden afgegeven want daar kreeg men immers eten van! Een halve liter per persoon. Mijn taak was het tevens om - in een groene emaillen emmer met houten handvat met de haast ironische woorden ‘groenten’ of ‘aardappelen’ erop - die drie liter eten te halen. Precies op de tijd die voor de buurt was vastgesteld: dán om 11 uur ’s ochtends, dán om 3 uur, dán om kwart over één, er was geen enkele regelmaat. De rij die voor de gaarkeuken stond is niet te beschrijven. Tien man breed en meters en meters en meters lang, hoe koud het ook was! En wat was het koud in 1944, ook al omdat alle kleding zo dun en tot op de draad versleten was. De hoek om en nog zo’n rij. Duizenden! Wat ben ik in die tijd handig geworden met voordringen. Ik was klein van stuk, onopvallend zoals de meesten en wist precies mijn strategie! Aan de zijkant van de rij aansluiten, nooit middenin. Met niemand praten. Bij elk stapje naar voren nog een heel klein stapje erbij, totdat ik naast degene stond, waar ik eerst achter stond. En ga zo maar door, de hele wachttijd door. Soms werd ik gesnapt en moest ik een paar plaatsen terug totdat iemand medelijden met me kreeg en ik mocht blijven staan. Tot op de dag van vandaag is het nog een sport van me, voorkruipen. Foei toch, oma van 73!

 

 

Als je dan eenmaal binnengelaten werd, wist ik precies waar ik moest zijn, bij bijna lege gamellen (= vuilnisbakken, weliswaar nieuw). Daar was het eten altijd het dikste! Bij een nieuwe gamel was de kans dat ze niet (goed) roerden aanwezig. Maar je zat er ook wel eens naast. Wat een taak eigenlijk voor een kind van 13! Met een diepe schep van een halve liter werd het eten in je emmer gekwakt. Dus ik telde goed mee of ik wel zes scheppen in mijn emmer kreeg! Tweepersoonshuishoudens haalden tweemaal een halve liter. De kans was groot dat tweemaal een halve liter nét iets meer was dan eenmaal één liter…
In het begin was het eten van redelijk vaste substantie. Dus, deksel eraf, eerst met een lepeltje erin, maar toen dat thuis ontdekt werd ging mijn vinger door de brei en dan smullen maar. De hele weg naar huis door (een half uur lopen), totdat schuldgevoelens de overhand kregen. Later was er geen lol meer aan, de ‘stamppot’ was zo dun dat er niets aan je vinger bleef haken. Freddy ging ook wel mee, maar met twee likkepotten werd de spoeling dun dus dat was niet zo aantrekkelijk.
Wel iets anders deden wij - de twee kleintjes - samen én elk afzonderlijk. Mijn moeder was namelijk op 3 januari jarig en voordat ‘gas en licht’ uitvielen wilde zij nog een traktatie voor haar verjaardag bakken. Ze kon goed bakken: cake, koekjes, en taarten. Havermoutkoekjes had ze voor haar verjaardag gebakken, een trommel vol. En ik ontdekte de trommel en pakte er een… en nog eens een. Fred had datzelfde ontdekt en deed hetzelfde. Dit geheim deelden wij op een gegeven moment en pakten er samen een paar. Goed schudden, dan zie je niets… Groot was de consternatie toen mijn moeder op 3 januari de trommel opende. De zondebokken waren snel te vinden! Stouterds! Maar de tantes waren helemaal niet boos op ons: “Je kinderen hadden hier recht op, het waren hún bonnen”, was het commentaar. Een van de lieve tantes zei er nog achteraan: “Dat hoeven jullie niet te biechten!” (Wij waren van R.K. huize). Dat was nou het láátste waaraan we gedacht hadden…
Wij als ‘de twee kleintjes’ hadden nog wat samen. Wij hadden als jongsten een ‘kleiner’ kopje dus was het altijd: “het laatste beetje is voor de twee kleintjes want die hebben zo’n klein kopje!” Wat hadden we dan een heimelijke lol, want de inhoud van ons kopje was even groot als die van de andere. Dat hadden we stiekem uitgemeten. Gewoon gezichtsbedrog dus!
Ben was de kolensjouwer. Hij had op z’n vijfde (!) verjaardag een kruiwagen gekregen en hiervan waren de dragers nu met een stuk hout verlengd, anders moest hij de hele weg gebukt lopen. Met deze kruiwagen ging hij naar het kolenland, waar vroeger de locomotieven van het Weesperpoortstation stonden. Tussen al het as en gruis en grint lagen piepkleine stukjes antraciet, die nodig waren om het kacheltje te stoken om de prak van de gaarkeuken op te warmen. Een enkele keer mocht/moest ik mee. Met een kinderschepje gruis op de kolenzeef, elk aan een kant en maar schudden: heen-terug-heen-terug en dan kijken - als goudzoekers - of er iets glinsterde, wat dan weer in een emmertje ging. Als we een half emmertje vol hadden kwam de beloning: een flinterdun boterhammetje, je kon er zo dwars doorheen kijken. “Maar niets tegen de anderen zeggen”, was de mededeling.
Een kinderkruiwagen is een kinderkruiwagen en als je er andere dingen mee gaat doen, krijg je problemen. Het wiel was door de vreemde lasten (hij had er in de beginjaren van de oorlog ook aardappelen, stukken hout, boomstronken etc. mee vervoerd) vierkant geworden. Dus moest met elke omloop een zetje tegen de kruiwagen worden gegeven om over dat dode punt heen te komen. En dat voor een ondervoede jongen van 14½! De terugweg was weer een uur lopen met alle bovenomschreven ongemakken.

  

Hooikist
Hoe ging dat met die drie liter eten van de gaarkeuken? Eenmaal thuis werd dat bij sommigen bewaard in bed; werd dat bed ook een beetje warm! Anderen aten het meteen op, de honger was te erg. Bij ons thuis werd dat tot etenstijd bewaard in een hooikist. Iemand in de familie- of kennissenkring had een gewatteerde kist gemaakt (thans zouden we zeggen een thermokist) en daar werd de prak in bewaard. Immers, hoe warmer het was gebleven, des te minder hoefde dat opgewarmd te worden op het noodkacheltje.

 

Noodkacheltje
Alweer iemand anders had een noodkacheltje (een duveltje) voor ons gemaakt met een deurtje aan de voorkant en uiteraard een gat in de bovenkant. Daarin werd alles gestookt wat maar branden kon, naast de minikooltjes die Ben op het kolenland gevonden had. Al onze kinderboeken gingen er onder protest aan. Ik zie nog zo ‘De baard van Daantje’ in vlammen opgaan.
We zaten dan tegen etenstijd allemaal rondom dat noodkacheltje, tevens enige warmtebron in het steenkoude huis. Ieder had een vaste plek: ik zat op de hooikist! Voorovergebogen, ellebogen op de knieën, handen bijna tegen het kacheltje aan. Zó zat je te wachten op dat karige hapje. En maar kijken of de één niet meer kreeg dan de ander! Eten aan tafel was er niet meer bij: allemaal energieverspilling en te ver weg van de warmtebron.

 


Het noodkacheltje, gemaakt door mijn schoonvader

 

Mijn schoonvader had in die tijd een prachtig kacheltje gemaakt (hij werkte bij de Kromhout Motoren Fabriek en daar viel wel eens wat materiaal ‘per ongeluk’ af) dat tot op de dag van vandaag een ereplaats in ons huis heeft.

 

Aanvulling op het eten
Was die gaarkeukenprak genoeg? Nee, natuurlijk niet. Omdat Hans de in de ‘soep’ drijvende aardappel(schillen) kreeg, had iedereen behalve hij na die tijd nog honger. Suikerbieten konden dan een aanvullende maagvulling zijn. Mijn moeder had een neef, oom Henk, die banketbakker was. Om zijn noodlijdende familie ter hulpe te zijn had hij ons een groot blik banketbakkersmeel gegeven. Water erbij en dan leek dat op een soort pap. Wij noemden dat ‘een handje oom Henk’, een term die ieder van ons nog kent. Daar werd de suikerbietenpulp bij gedaan en zo vormde mijn moeder koekjes. Een soort drie-in-de-pannetjes, maar kauwde daar niet te lang op want dan stond het schuim in je mond. Echt waar. Hoe een smaak kan veranderen: ‘smiksmakseltje’ noemden wij het prutje of de koekjes! Na de oorlog kon mijn moeder zich niet meer voor de geest halen wat zij erin had gedaan. Alle huisvrouwen waren eigenlijk toverfeeën in die tijd. Tulpenbollen konden ook je maag vullen. Ik weet alleen niet meer hoe die smaakten. 

 

Eten van de kerk
De pastoor van onze parochiekerk St. Thomas van Aquino in de Rijnstraat, hoek Lekstraat (in 2004 afgebroken), was een ijverige man en had het voor elkaar gekregen dat alle schoolkinderen per dag een maaltijd konden krijgen. Je moest zelf een schaaltje en lepel meenemen, een vork had weinig zin. Reeds lang voor die tijd stond je dan al voor de deur verlangend naar de paard-en-kar met de etensgamellen uit te kijken. Kwam die om de hoek dan hieven wij het spreekkoor aan: “Het eten, het eten”, net zo lang herhalend totdat wij naar binnen mochten.

 

Je mocht zoveel eten als je wilde maar mocht niets mee naar huis nemen. Nu zat Hans thuis half-en-half ondergedoken, want je kon als 16-jarige zomaar opgepakt worden. Hij was in de groei van zijn leven en kon de hele dag wel eten. Mijn ‘sport’ was het om wat andere kinderen niet meer opkonden - ongelooflijk in die tijd - te verzamelen en het de deur uit te smokkelen. Mijn schoolvriendinnetjes hielpen dapper mee. Aangezien dat eten meer en meer vloeibaar werd, was dat een hele klus want dat schaaltje moest ongezien horizontaal de deur uitgesmokkeld worden. Maar geflankeerd door mijn kameraadjes lukte het keer op keer en Hans kon het niet schelen van wie het kwam, als het maar maagvulling was. De knipkaart van deze voedselvoorziening heb ik nog steeds.

 

 

De afwas
Ik denk dat mijn moeder daar gauw mee klaar was. Elk bord werd afgelikt tot de laatste kruimel en ook de pannen ondergingen hetzelfde lot. Maar er waren vijf kinderen en twee pannen, van de gaarkeuken en ‘handje oom Henk’. Bij toerbeurt mochten we een pan uitlikken. De pan werd gekwalificeerd in een ‘wel-tel-pan’ (dan was de volgende dag je beurt voorbij) en een ‘niet-tel-pan’ (dan was je de volgende dag nog in de running want er kleefde haast niets aan die pan). Wat een uitzoekerij en geruzie is dat geweest! Natuurlijk gingen die pannen stuk en een nieuwe was niet te koop. Dan kon men er een lekstop in schroeven: aan de onderkant een plaatje, in de pan een plaatje met daartussen iets isolerends (asbest?). Met schroef en moer werd een en ander op z’n plaats gehouden. Wel moeilijk als je er nog een minirestant eten tussen ontwaarde en het niet te pakken kreeg!

 

De bomen
In onze straat stonden mooie bomen. Stónden, want op een gegeven moment sneuvelde de ene na de andere boom. ‘Oorlog’ als de boom voor je deur door een ander was gegapt. Maar bomen hebben ook wortels. Ook die gingen eraan. Wij deelden ook ‘in de vreugde’ en zo stonden er ooit twee stoere knapen uit de buurt midden in de gang te zagen en te hakken. De brokken verdwenen om te drogen achter de piano, die dan maar schuin moest staan.

 

Tramblokjes
In die tijd zaten tussen de tramrails houten blokjes met een asfaltlaag. Een sport (ook van Ben) was het om de blokjes te gappen, want die brandden als een lier. Als je gesnapt werd was je alles weer kwijt. Een vrouw die bezig was blokjes te rapen om de melk voor haar pasgeboren baby op te warmen werd gesnapt. De diender die haar betrapte wilde wel eens zien of zij thuis een baby had. Toen hij eenmaal het blèrende kind zag - broodmager - ging hij overstag. “Maar je mag het nooit meer doen.” “Nee, agent.” De volgende dag ging ze toch. Ze moest wel...

 

 

Het vuil
De vuilniswagen kwam ook niet meer langs. Het beetje vuil dat men nog had (alles wat brandbaar was ging immers in het noodkacheltje) werd op straat op hopen gegooid, die hoe langer hoe hoger werden. Nog zie ik de ratten er over en tussendoor kruipen. Wij als kinderen schopten dan tegen die afvalberg om de ratten tevoorschijn te zien komen. Een ‘leuk’ spelletje, maar dat wij als ondervoede kinderen niet ziek zijn geworden... Een mens is taai!

 

De dagindeling
Wat deed een mens de hele dag toen er niets maar dan ook niets meer was - ook geen school - in de hongerwinter? In bed blijven was het enige want het huis was steenkoud, de ijsbloemen stonden tot boven toe op de ramen en als je in bed bleef voelde je ook de honger minder. Het tijdstip van eten halen in de gaarkeuken was voor mij het criterium om uit bed te komen. Was dat bed dan warm? Flinterdunne dekens en lakens met gaten erin, waarin je met de wintertenen lekker verward kon raken, flinterdunne nachtkleding. Alles was tot op de draad versleten. Wassen kon je je wel, maar met ijskoud water dus de hygiëne was ver te zoeken.
Soms klopte een bovenbuurvrouw aan en riep ons naar binnen: “De kachel brandt nog zo lekker, kom erbij zitten.” Het verhaal ging, dat als je op je handen ging zitten, je dan warme handen kreeg. Bij mij was dat in ieder geval geen succes, ik had alleen maar geplette koude handen…

 

Verlichting
Straatlantaarns brandden al heel lang niet meer om de overvliegende vliegtuigen geen indicatie te geven waarover ze vlogen. De ramen moesten verduisterd worden met verduisteringspapier. Bij ons waren dat rollen zwart papier. Aan de bovenkant waren ze vastgemaakt aan het raamkozijn, aan de onderkant zat een latje waaromheen je het papier ‘s morgens kon oprollen en met een lus aan de bovenkant kon vastmaken.

 

 

Om te voorkomen dat bij bominslagen de ruiten zouden springen moesten ze - op advies van de Bescherming Bevolking (BB) - afgeplakt worden met stroken papier. Het hele leven werd letterlijk en figuurlijk zwart en grauw.
Toen de elektriciteit uitviel was het donker in huis, naarmate de tijd vorderde zelfs aardedonker. Hans, de techneut in de familie, haalde van de gedemonteerde en verstopte fiets de dynamo af en monteerde die op de trapnaaimachine. Door ijverig door te trappen ontstond er enig licht van het gemonteerde fietslampje waarbij mijn moeder de ergste gaten in de kousen kon stoppen met allerlei kleuren wol of iets dergelijks. “Hans, doortrappen, ik zie niets”, luidde het commando als hij zijn plicht verzaakte. Als het gat boven je schoen uitkwam werd een kleur gezocht die er enigszins bijkwam. Het leek wel een bloembollenveld, uit zo’n rijke schakering aan kleuren bestond de voetzool.
Mijn sokken zagen er in de oorlogsjaren heel anders uit. Een tante had ze voor mij gebreid: van vliegertouw! Deed wel zeer aan je voetzolen, maar “dat went wel!” Met jaloerse blikken keken de kinderen uit mijn klas naar mijn sokken-zonder-gaten en/of stoppen! Haha, die had ík!
Er werden ook olielampjes uitgevonden: een glas (of iets dergelijks) met water, daarboven een scheutje olie en dan een draadje erin, lucifertje erbij, als je dat nog had. Anders, een stukje papier in het noodkacheltje, gauw het oliepitje erbij… Hoe vaak zou er niet brand uitgebroken kunnen zijn door deze situaties!

 

Vertier
In september, toen het nog niet koud was en we dachten dat ‘het’ toch nooit zolang meer kon duren (‘ze’ waren al in het zuiden van Nederland), kropen we weliswaar vroeg in bed maar Hans kroop achter de piano. Hij kon altijd al goed spelen - ook met z’n ogen dicht als spelletje - en dat kwam hem nu goed van pas. Hij speelde het ene leuke liedje na het andere en wij vanuit bed maar meezingen en de buren meegenieten. Maar dat houd je niet een winter lang vol dus toen de tijd verstreek werd er minder en minder gespeeld en gezongen. Er was geen aanleiding voor en iedere krachtsinspanning kostte energie en daar kreeg je honger van. In bed blijven en alleen kolen halen, eten halen en naar school om te eten, soms ook om les te krijgen. Altijd wisselend, altijd koud, altijd vreselijk koud.

 

Hygiëne
Soms warmde mijn moeder een emmer water op. De kamerdeur ging dan dicht (álles speelde zich af in de huiskamer van vier bij vier) en dan kon je je wassen en kreeg je schoon goed. Ik weet nog goed hoe stomverbaasd ik was toen mijn hemd ‘uit de was’ kwam: een totaal andere kleur. Zo lang droeg je je kleren totdat ze grauw en grijs waren. Als mijn bovenkleding gewassen moest worden kreeg ik iets van mijn broers aan. Ik vermoed van Fred want wij waren even groot, al scheelden we 3½ jaar. Mijn spulletje werd gewassen, in de kamer gedroogd en dan kon ik er weer een poosje tegen. Immers, we waren met z’n zessen, dus ieder om de beurt.
Zoals alles was er ook geen toiletpapier meer. Dus werd de krant (sterk gecensureerd dus geen echt nieuwsblad) in stukjes gescheurd, aan een veter of touwtje geregen en opgehangen. Wat zal een en ander zwart geweest zijn, ook al door de schaarse wasbeurten!

 

De weersverwachting
Die was er natuurlijk niet, er was immers niets. Om te weten te komen of het nu vroor of dooide had mijn moeder een simpel trucje uitgevonden. Zij hing een nat doekje buiten aan een haak aan de muur. Als het doekje slap was dooide het, een stijf doekje gaf de volgende koudegolf aan. Het doekje was maandenlang stokstijf.

 

Vlooien en luizen
Werd je haar ooit gewassen? Ik weet het niet, maar wat heb ik een jeuk gehad vanwege hoofdluis. Er was geen enkel middel om dat te bestrijden en dat wat mijn moeder aanrukte, beet ontzettend op je hoofd en hielp geen zier. Ieder zat met datzelfde euvel en toch zat je er anderen en de anderen jou mee te pesten.
Vlooien vangen. Wat ben ik er handig in geweest. Ze zaten tussen de noppen van de (versleten) kapokmatrassen, ze sprongen over de lakens en dekens, ze zaten in de (ook alweer versleten) vloerbedekking, kriebelden aan de rand van je sok, ze waren overal.
Als je er eentje beet had, moest je niet proberen ze tussen duim en wijsvinger dood te drukken; dat lukte niet. Nee, je moest ze voorzichtig vlak voor je duimnagel zien te krijgen om ze daarna met je andere duimnagel dood te drukken. Pets! Bloed! Dus hij had al weer iemand te pakken gehad. Er waren er zoveel, je kon er niet van slapen. Waren je wintertenen rustig, beet weer ergens een vlo.

 

Strijken
Soms was er ‘s nachts ineens wat gas. Mijn moeder had daar een neus voor en zette haar (elektrische!) strijkbout op het gas en streek zo het allernoodzakelijkste. Mijn broers droegen overhemden en alleen de kraag en het voorste frontje werden gestreken. Als het maar netjes leek!

 

Kerstmis
Al heel lang mochten we ‘s avonds niet meer de straat op. ‘Sperrzeit’. Tot hoelang weet ik niet. In ieder geval niet na 8 uur ‘s avonds. Hoe wij met Kerstmis toch naar de nachtmis kwamen is me onbekend. Maar wel dát we er waren. In de kerk stonden al sinds lang carbidlampen die wazig licht gaven en stonken. Zo ook nu. Plotseling hoorde ik het aanzoemen van het orgel en flitsten alle lampen aan. Iedereen keek verbaasd om zich heen en bekeek z’n eigen en andermans schamelheid. IJdele vrouwen hadden papillotten of krulpennen in hun haar gedaan om er met Kerstmis een beetje uit te zien en hadden daar een hoofddoekje omheen gedraaid (het was toch donker). Bij het felle licht was dat wel een ‘fraai’ gezicht. Hoe de pastoor aan de elektriciteit kwam? Hoeveel heeft hij moeten betalen of hoe goedhartig was de bezettende macht van de aangrenzende meisjesschool (mijn school) die gevorderd was? Niemand heeft het ooit geweten.
Wat haalde de organist uit bij de tekst van ‘De herdertjes lagen bij nachte’ en dan de zin: ‘De machtigste vijand verslaan’! De kerk barstte uit zijn voegen en de mensen zongen hun kelen schor.

 

Schoolbezoek
De meisjesschool St. Catharina was gevorderd dus moesten we om toerbeurt naar de jongensschool die in een andere buurt lag. Steeds zeldzamer werd er lesgegeven want voor de leerkrachten loerden uiteraard ook allerlei gevaren. Ik zat in de eerste klas van de MULO en vanaf de preekstoel werd zondags afgeroepen welke klas er in welk lokaal van welke school les had. De kerk speelde een prominente rol in die dagen. Zo zaten we dan weer eens in de bank, jas aan, muts op (of wat er voor doorging) en op zich was dat al uitzonderlijk. We hadden een strenge meisjesschool waar eigenlijk niets mocht. Maar het feit dat we zelfs bij het schrijven onze flinterdunne handschoenen mochten aanhouden heeft zoveel indruk op me gemaakt dat ik dat altijd heb onthouden.

 

Praten over eten
Een veelvuldig onderwerp van gesprek: práten over eten! De een na de andere heerlijke maaltijd werd in gedachten naar boven gehaald en elk gesprek eindigde met de woorden: “Hè, hè, wat hebben wij weer lekker gegeten.” Ooit hadden Fred en ik in een boek een plaatje gezien dat er zo’n grote stapel pannenkoeken was gebakken dat je op de tafel moest gaan staan om de bovenste eraf te halen. Mijn moeder beloofde ons - “als de oorlog voorbij is” (een gevleugelde zin in die tijd) - dat ze dat voor ons zou doen.

 

Schoeisel
De schoenen die er al waren, waren van zeer slechte kwaliteit; karton was het hoofdbestanddeel. Door met boeren goud en zilver en textiel te ‘ruilen’ lukte het diverse mensen behalve eten ook klompen te bemachtigen. Zo bonkte de helft van de bevolking (in school moesten we ze uittrekken) op klompen. Sneeuw was er die winter in overvloed, maar die bleef plakken onder de klompzolen zodat je die eraf moest stampen met het risico dat je klomp dan brak.
Ik was in de gelukkige omstandigheid dat ik in de jaren 1942 en 1943 bij boeren op de Veluwe (Emst) mocht komen (met die mensen heb ik nog altijd contact) en ik had dus gelukkig klompen. Voor die tijd had mijn moeder gehamsterde suiker kunnen ruilen tegen kleren voor mij. De schoenen waren echter te klein “maar dat went wel”. Wennen deed het nooit en nu loop ik letterlijk met gekromde tenen vanwege die te kleine schoenen van toen. Mijn ‘nieuwe’ jurk had alleen maar korte mouwen. “Ik heb zulke koude armen.” “Niet aan denken.” Zie ook de foto bij ‘Een woord vooraf’.

 

Voedseltochten
Velen gingen er zelf op uit om eten te halen. Levensgevaarlijk want als je gesnapt werd, werd alles afgepakt, inclusief de fiets waarop je het vervoerde. Fietsen waren haast niet meer te zien. Zij waren door de Duitsers afgepakt (gevorderd) of men had ze thuis gedemonteerd verborgen. Degene die nog mocht fietsen omdat hij een vergunning had, reed niet meer op luchtbanden maar op rubber en later op houten banden. Waar de enige fiets bij ons thuis verstopt was weet ik niet, maar Mia had het plan opgevat om met een collega van haar met die ondergedoken fiets naar ‘mijn’ adresje op de Veluwe te gaan om daar eten te halen. Hoewel mijn moeder er erg op tegen was, ging ze toch. Zwerftochten, schuilen, slapen in kloosters, ziekte, ontberingen, het moet een barre tocht geweest zijn, maar ze kwam mét fiets en mét eten terug. (Helaas kan zij er niets meer over vertellen; zij overleed in 1997.)

 

Winterhanden en -tenen
Door de snelle temperatuurswisseling van koude handen en voeten naar de warmte van het kacheltje had (bijna) iedereen hier last van. Bij wintertenen gingen je tenen opzetten, werden rood en jeukten vreselijk. “Niet krabben want dan wordt het erger” was het advies als je klaagde. Doordat ik al op te kleine schoenen liep waren de opgezette tenen helemaal een crime. Je kon er Purol op doen, maar na enkele ogenblikken wreef je het er weer af door die vreselijke jeuk.
Winterhanden openbaarden zich op dezelfde manier. Doordat de handen - zeker van de huisvrouwen van toen - vaak ook nog in ijskoud water zaten (het beetje kleding en beddengoed moest wel eens gewassen worden) ontstonden er aan de vingertoppen ook nog diepe kloven waar een stopnaald royaal in weg kon zinken. Vraag niet wat een pijn dat veroorzaakte! Glycerinekamferspiritus deed mijn moeder erop. Stinken dat dat goedje deed!

 

Voedseldroppings
Dat was me wat eind april 1945! Zo zaten we op school en zo mochten we allemaal naar buiten om in de lucht te kijken. Laag overvliegende vliegtuigen (even zonder gevaar) die honderden, duizenden blikken biscuits uitgooiden. De mensen vlogen erheen, sjouwden blikken mee naar huis (ik weet niet of dat de bedoeling was) en wij als kinderen maar zwaaien en joelen. Later kon je die blikken biscuits bij de kruidenier afhalen. We mochten er thuis van eten ‘zoveel als we wilden’. Hans at een half blik in z’n eentje op! Ik weet niet of het waar is maar het verhaal gaat dat er mensen zelfs zijn overleden door het teveel aan koek eten. Hiervan kregen ze immers dorst, gingen water drinken en dan zette die koek in de maag uit totdat die scheurde.

 

Zweeds wittebrood
Zweden (neutraal tijdens WO II) schonk via het internationale Rode Kruis meel aan westelijk Nederland met de verplichting aan de bezetter hiervan brood te bakken voor de noodlijdende bevolking. Zo hapten wij in heerlijk wittebrood alsof het taart was. Alles geschiedde gratis. Toen na de bevrijding nogmaals broden ter beschikking kwamen, moest hiervoor wél betaald worden. Vreemd keek iedereen, inclusief mijn moeder, hiervan op!

 

Radio
Iedereen had reeds vóór de hongerwinter zijn radio moeten inleveren omdat men bang was dat men naar de Engelse zender luisterde die soms - ondanks dat deze gestoord werd - toch op slinkse wijze te ontvangen was. Ik geloof niet dat dat bij ons thuis gebeurde. Immers, er was geen man in huis en of mijn broers al zo handig waren… Geprobeerd werd om zonder stroom toch de Engelse zender op te vangen door middel van een kristalontvanger. Met een hoofdtelefoon kon men dan nog iets horen. Weliswaar werd aan de verplichting om een radio in te leveren door mijn moeder voldaan, maar dat was een in elkaar gezette klungel. De enige eis waaraan het apparaat moest voldoen was geluid geven. Het gaf niet wat. De heren achter de tafels zullen niet al te kritisch geweest zijn. De bezetter kon immers niet overal tegelijk zijn.

 

De Philips 536A "Muziektempel". Een exemplaar staat in het Omroepmuseum in Hilversum

 

Groot was de verbazing van de ‘kleintjes’ (Fred en ik) toen na de bevrijding onze radio, ‘De Muziektempel’ genaamd, onder een plank uit een kast omhoog werd gehesen. Die had men daarin laten zakken en een ‘barrel’ ingeleverd, maar uit veiligheid niets tegen ons verteld. Wat waren wij kwaad over zo’n discriminatie! Ben wist wel dat de radio niet ingeleverd was maar wist niet waar hij was gebleven.
Bij mij thuis staat een koperen kan uit mijn ouderlijk huis. Ook die zal wel onder de grond hebben gezeten in die tijd. Ook al het koper moest immers worden ingeleverd.

 

 

4 mei 1945
Ik weet zelfs het weertype nog toen de capitulatie bekend werd gemaakt. Het was een prachtige lenteavond. Iedereen stond ineens op straat ná achten (dat mocht al tijden niet meer) en de ‘grote mensen’ maar praten. Plotseling was er een geknal in de verte (ze schoten zonder pardon) en iedereen vloog naar binnen.
De volgende dag: al die vlaggen, die blijdschap, die vrijheid. Vreugdevuren midden op straat, alle ellende en agressie werden verbrand, verduisteringspapieren voor de ramen weggerukt en op de brandstapel gegooid. Het was een enerverende tijd, ook voor ons kinderen waar de ernst van de situatie van de oorlog toch aan voorbijgegaan was. Wij maakten er een sport van granaatscherven te zoeken, niet beseffende wat dat moordwapentuig teweeg had gebracht. We stonden te dansen in de afgeknipte haren van de ‘moffenmeiden’ zonder te weten wat zij op hun geweten hadden.

 

Intocht Canadezen
Prachtig, die spanning! Je hoorde ze in de verte aankomen. Mensen kwamen vooruit en wisten te vertellen: “Ze zijn nu daar, ze komen over een uurtje hier” enz. Ik zat eerst op school mijn dagelijkse portie bijvoeding te nuttigen toen ik luid gejuich hoorde. Sensatiebelust in die tijd schraapte ik mijn emaillen schaaltje leeg en haastte mij naar de Berlagebrug in Amsterdam en zal die aanblik nóóit vergeten. Die jeeps vol beladen met jonge meiden en gebruinde soldaten, zingend, juichend.
Mia had mij geleerd als ik om eten wilde vragen: “Have you some food for me?”.
Maar ik, met mijn 13 jaar en jaren groeiachterstand, oogde als hooguit 9. Dus op mijn bedelvraag gleed een blik over mijn schamele gestalte en werd het verzoek afgewezen: “No, too little.” Stampend van kwaadheid kwam ik thuis: “Als je klein bent heb je toch óók honger!” Ik wist niet dat er wat tegenover moest staan. Mia ging mee tot het eind van de stad en kwam uren later lopend thuis. “Heeft-ie je gezoend?” ”Ja.” Mijn moeder pakte een washand en boende haar hele gezicht schoon!

 

 

Op 5 mei 1995 - vijftig jaar na de bevrijding - stond ik weer op dezelfde plek (nu met Mia die niet werd schoongeboend!). Ik ervoer weer diezelfde emotie bij het aanschouwen van al die nu grijze Canadezen die de tocht nog een keer wilden overdoen. “Thank you, thank you”, konden wij alleen maar zeggen met verstikte stem en tranen in onze ogen! Emotioneel maar práchtig!

 

Examen
Hoewel buiten de hongerwinter vallende kwam toch de examentijd naderbij of de spanning ‘of je wel overging’. Met uitzondering van Mia zaten we allemaal nog op school, Hans voor z’n eindexamen MULO en de rest volgde. Wanneer men vanaf hogerhand had besloten dat de examenklas nog maar eens moest doubleren, dan zou die klas volgend jaar het dubbele aantal leerlingen hebben. Dus Hans en alle andere eindexamenkandidaten kregen in 1945 zonder enig examen afgelegd te hebben het diploma in handen gedrukt. “Inpakken en wegwezen.” Voor de rest ging iedereen over. Wat een chaos, ook in het onderwijs!

 

Epiloog
Hiermee wil ik mijn verhaal beëindigen. Een verhaal over een tijd die een grote indruk op mij en vele anderen heeft gemaakt. Een tijd die wij nooit kunnen en mogen vergeten.

Catharina Maria Vermist-Boermans
Amsterdam, 2004

 

 

 

Paul Gellings:
Geachte heer Vermist,
Wat een schitterend tijdsbeeld biedt het boekje van uw vrouw ons en wat een waardevolle bijdrage heeft u hiermee aan onze website over de Amsterdamse Rivierenbuurt geleverd. Het is een krachtig geschreven geheel dat dankzij het foto- en illustratiemateriaal nog eens extra leeft. Ik denk dat ik ook namens Jos Wiersema spreek als ik zeg dat wij er trots op zijn dat dit het honderdste verhaal mag zijn!
Heel veel dank en hartelijke groeten Paul Gellings

Reageren op dit verhaal?
Mail dhr. J.H. Vermist - vermist@hetnet.nl

Relevante artikelen:
Honger in de Rivierenbuurt
Winter '44-'45


omhoog   SCHOOLFOTO'S VAN KITTY VERMIST - BOERMANS


Koninginnedag 31 augustus 1945 in de Vechtstraat. Optocht van leerlingen van de Catharinaschool. Kitty loopt met de bord van Radio Oranje.


Catharinaschool 1946 - Kitty zit uiterst links op de grond - docent was Mej. v.d. Berg.


Bezinningsdagen -retraite- in Neerbosch bij Nijmegen van 1 t/m 5 oktober 1947 - Kitty staat vooraan naast het nonnetje


Bezinningsdagen -retraite- in Neerbosch bij Nijmegen van 1 t/m 5 oktober 1947 - Kitty zit vooraan tweede van links


Bezinningsdagen -retraite- in Neerbosch bij Nijmegen van 1 t/m 5 oktober 1947 - Kitty zit op de voorgrond in het midden van de foto


Catharinaschool 1948 - Kitty staat in de middelste rij als derde van rechts.

omhoog

Terug naar de vorige pagina <<