KABOUTERS, TANTES, TRAMS
EN MEER TRAMS
Zondagmorgen, maart 1950. Opziend tegen de hoge gevelwanden, rijd ik op mijn step netjes
van het ene einde van het blok tot het andere eind; de toegestane vrijheid voor een
4-jarige bij het spelen op straat. De straat is de Borssenburgstraat waar ik in maart 1946
op nummer 12hs ben geboren.
Kabouterbus
zie ook 't Kabouterhuis
s Middags is het tijd voor bezoek aan een oude tante die in een bejaardenhuis aan de
Mauritskade woont. Bij gebrek aan een eigen fietsje, wordt dat voor mij gehuurd bij de
rijwielhandel van Koggee aan de overkant van de straat. De kleur van het fietsje is
donkerrood, gemend met kleine zwarte vlakjes of stipjes, waardoor het een gemarmerde
indruk krijgt.
Onder begeleiding van mijn acht jaar oudere zus mag er af en toe gespeeld worden rond het
Borssenburgplein, waarvan een zijde wordt ingenomen door het schoolgebouw. Op hoek de
groentewinkel van Pinto. Voor het bevoorraden heeft de groenteman een kleine vrachtauto,
een soort T-Ford met zon spitse motorkap, grote gewelfde zwarte spatborden uitlopend
in brede treeplanken en een vlakke houten laadvloer waarop het heerlijk spelen is.
In onze straat staat regelmatig een kleine autobus geparkeerd. Crêmekleurig, met op de
zijkanten de woorden Kabouterbus en ten overvloede voorzien van verschillende
getekende kabouters. Waarschijnlijk in gebruik bij een kleuterschool of een zangkoortje.
De Kabouterbus - foto ter beschikking gesteld door 't Kabouterhuis
Keukendeur
Onze keukendeur was van een groot raam voorzien en kwam op de achtertuin uit.
Die keukendeur heeft met recht een diepe indruk op mij gemaakt. Een hobby van mij was om,
als mijn moeder aan het koken was en de deur tussen de gang en de keuken en tevens de
keukendeur openstond, met mijn step vanuit de gang door de keuken naar het achterplaatsje
te racen. Dit ging vele malen goed, totdat op een dag een plotselinge windvlaag de
keukendeur dicht duwde, net toen ik er weer op volle snelheid aankwam.
De deur klapte dicht, ik klapte vervolgens tegen de deur, de step bleef staan en ik ging
horizontaal door de ruit. Het mag een wonder heten dat ik nog leef: de deur was dicht en
ik lag hevig bloedend op het plaatsje. Op verschillende plaatsen staken glassplinters in
mijn hoofd. Gelukkig was mijn moeder nuchter in het aanpakken van crisissituaties: hand-
en theedoeken werden bijeen gegraaid om het bloeden te stelpen, de auto van de net voor de
deur staande melkboer werd gevorderd en gezeten op de achterklep tussen de melkbussen ging
het met gezwinde spoed naar de huisarts aan de Amsteldijk. Enkele littekens zijn nog
jarenlang te zien geweest. Behalve dat, en een grondig verpest keurig matrozenpakje met
korte broek, heb ik er niets aan over gehouden.
Trams en tantes
Na mijn vierde jaar vertrok ons gezin naar een gemeente onder de rook van Haarlem.
De basis voor een bewuste interesse voor de oude Amsterdamse trams is gelegd toen ik niet
meer zelf in de stad woonde, maar toen ik vanaf 1955 als 9-jarig jongetje jaarlijks in de
grote vakantie een weekje mocht gaan logeren bij twee samenwonende ongetrouwde tantes in
de Rijnstraat.
Zij woonden aan de noordzijde op één hoog, boven de fotozaak van Daguerre, met wat
verderop de schoenwinkel van Matthot, banketbakkerij Draaisma en aan de overkant de
ijssalon van Petrovic. Meer naar het oosten, richting kruising Rijnstraat/Stalinlaan de
slagerij van Stut of Stuut met zijn alom bekende leverworst.
Beide tantes zouden wel hebben kunnen figureren in een
verhaal van Annie M.G. Schmidt, waarbij een van de twee zelfs een beetje voor deze
schrijfster kon doorgaan. Ietwat gezet, krullend haar, bril en ondeugend. In haar werkzame
leven vervulde zij een kantoorfunctie bij de Sociale Verzekerings Bank aan de Apollolaan.
De ander was min of meer haar tegenpool, serieuzer en nogal preuts. Zij was mager en haar
jurken vielen, ongehinderd door enige vrouwelijke vormen, vanaf de schouders recht naar
beneden. Ook zij had kantoorwerk gedaan en wel bij, zoals zij dat met trots placht te
noemen, de Benzine Petroleum Handelmaatschappij ofwel de BP aan het Fredriksplein.
De lollige van de twee, die eigenlijk wel heel toevallig
net als de eerder genoemde schrijfster ook Annie heette, vond het prachtig om tijdens het
eten van een door haar bedacht lunchhapje, bestaande uit toast met daarop warme fijn
gehakte spinazie met een schijfje ei, mij daaraan te laten ruiken. En als ik dat dan deed,
mij plotseling met mijn neus in de spinazie te duwen.
Zij was degene die veel las en stimuleerde mij ook tot lezen. We gingen samen boeken halen
uit de bibliotheek. Deze was volgens mij gevestigd in een winkelpand in het deel van de
Rijnstraat aan de andere kant van de Stalinlaan, net voor de Thomaskerk.
Een bijzondere gebeurtenis was het regelmatige bezoek van
huisdokter. Vanwege een nooit met name genoemde chronische ziekte van tante Annie, kreeg
zij thuis injecties. De dokter, een vrij jonge charmante man, werd nog met alle egards
behandeld die een arts toen te beurt vielen. Ontvangen in de salon, waarbij de
schuifdeuren naar de voorkamer werden gesloten, pakje met favoriete sigaretten op de
tafel, met daarnaast een schaaltje lekkere chocolaatjes.
Meer trams
Het is onvermijdelijk dat in mijn herinneringen aan de Rivierenbuurt de tram een rol
speelt. Het zijn vooral de sfeer, het geluid en de geuren uit mijn jeugd, die bij mij
nostalgische gevoelens oproepen.
Het sonore geluid van een op de motor remmende tram voor de halte op de kruising ligt diep
in mijn geheugen begraven. En, zittend in de tram, wat is er mooier dan het aanzwellende
diepe gebrom bij het op gang komen van zon twee-asser, gevolgd door een soort
gepingel bij het freewheelen op een eenmaal bereikte snelheid, afgewisseld met het af en
toe inschakelen van de motor om hem op snelheid te houden. Voeg daarbij de geur van warme
olie en een vonkje af en toe; voor mij is dat Tram met een hoofdletter.
Leunend op de vensterbank van de openslaande ramen genoot ik dagelijks van de
langsrijdende lijn 4, in mijn herinnering vooral bestaande uit blauwe wagens.
Door iets verder uit het raam te leunen (als tante even niet oplette), ontvouwde zich een
panorama waar wel wat meer was te zien dan alleen lijn 4. Daar had je natuurlijk lijn 25,
hetzij afbuigend naar het eindpunt Rivierenlaan ofwel naar de Churchilllaan, richting
Centraal Station.
Wat nog interessanter was, was het af en toe verschijnen van een stel van lijn 5 op weg
van remise Lekstraat naar het beginpunt bij het Amstelstation. Dat de anders uitziende
motorwagen een zgn. Utrechtenaar betrof en dat de bijwagen vaak een middeninstapper was,
leerde ik pas later uit het sinds 1980 uitgegeven blad Tram van het Rijdend Elektrisch
Tram Museum. Als toegift op de aanblik van het zojuist gepasseerde tramstel zag ik dan nog
de conducteur die zich, na het in de juiste stand terugleggen van het wissel voor lijn 25,
terugspoedde naar de bijwagen.
Tegen die tijd moest ik ook mijzelf terugspoeden op de voor het raam geplaatste stoel om
niet het gevaar te lopen in harde aanraking te komen met het enkele meters lager gelegen
trottoir.
Nog spannender werd het toen ik had ontdekt wat zich in de nachtelijke uren op straat
afspeelde. Op een gegeven moment merkte ik, liggend in mijn bed in de achterkamer, dat het
in de loop van de avond verstomde straatrumoer plaats maakte voor een ander geluid.
Eenmaal stiekem uit bed geslopen kon ik mijn ogen niet geloven; een hele optocht van
inrukkende trams, soms wel tot aan de Amstelkade, wachtend om linksaf de Stalinlaan op te
kunnen slaan voor een paar uur rust in de verderop gelegen remise.
Voorzover ik mij kan herinneren, bestond de optocht behalve natuurlijk uit trams van lijn
4 ook uit wagens van de lijnen 3, 9, 16 en 24. De filevorming voor de kruising met de
Stalinlaan werd veroorzaakt door zich af en toe aandienende drieassers van lijn 25 die,
rechtdoorgaand vanaf de Churchilllaan, ook de stal opzochten.
Dat ik vaak pas na enen weer in bed lag, zal niemand verbazen.
Kijken naar trams is één; erin meerijden is natuurlijk mooier. Mijn voorliefde voor de
tram was ook bij mijn tantes niet onopgemerkt gebleven. Naast de jaarlijkse bezoeken aan
Artis en poffertjes eten bij de Vami in de Kalverstraat, ontstond na enige jaren de
gewoonte dat ik af en toe een hele dag naar eigen goeddunken per tram door de stad mocht
gaan toeren.
Er werd daartoe een 5-rittenkaart gekocht en mijn taak was ervoor te zorgen dat die werd
volgestempeld. Dat ging probleemloos, waarbij nog opgemerkt kan worden dat er op één
stempel, binnen de toegestane tijd, flink werd overgestapt om een leuke rit te kunnen
maken. Ik reed ook rustig van het CS naar het eindpunt van lijn 24 en vervolgens terug
naar CS om daarna de hele rit van lijn 13 mee te maken. Eigenlijk was het wel een beetje
eng daar, de kaalheid van het Bos en Lommerplein, ver weg van de vertrouwde Rivierenbuurt.
Een andere sport was om op een traject waar veel verschillend materieel voorbijkwam,
steeds over te stappen op weer een ander type tram en daarbij vooral het moderne gesloten
spul te mijden. Dit ging b.v vooral goed tussen de Munt en het Centraal Station.
De enige beperking die mij werd opgelegd, was het niet te mogen rijden op de lijnen 3 of
10 die, naar de mening van de tantes, naar die delen van de stad voerden waar een
welopgevoede jongen zoals ik niets te zoeken had. Welopgevoed als ik was; er bleef nog
genoeg over en het was een heerlijke tijd.
Tot slot
Enkele decennia later, het is weer zondagmorgen en wandel ik vanaf het plein de straat in
waar mijn leventje begon. Is dit wel dezelfde straat? De als enorm hoog ervaren gevels
zijn gewoon woonblokken van vier hoog. En dan de lengte van de straat. Met een stuk of
tien voordeuren heb je het wel gehad. In mijn beleving bevond het ene uiteinde zich toch
echt zo ver van onze veilige voordeur dat ik die niet meer kon zien. Nu besef ik dat het
perspectief nogal vertekend is geweest door de toenmalige waarneming met de ogen van een
vierjarige.
Alles bij elkaar wel een prettig idee dat dit er tenminste (voorlopig) allemaal nog is.
Ton Apon - 17 april 2006
E-mail: tonapon@zonnet.nl
|