index columns
Over onderscheidingen, gedenktekens en het
Amsterdamse Bos:
geschreven voor zeg maar Paul Slettenhaar (e.v.a.)
ik-ik-ik-ik.
Een aantal jaren geleden werd er een lintje uitgereikt aan een
dame met een hoge positie in dienst van de gemeente – en wel
vanwege de functie die ze zo goed uitoefende. Maar daar werd ze
tenslotte toch al voor betaald?
Haar onderscheiding was zo hoog als een ster.
Ikzelf had jaren en jaren gevrijwilligd. Ik had verschillende
mensen opgeleid tot hoge posities in de maatschappij, had me met
hun sollicitaties en hun salarissen bemoeid. Ik had geïnspireerd
tot een musical, te schrijven door Anne M.G. Schmidt. Ik had een
hoge bankier en een hoge kruidenier geadviseerd, ik adviseerde
directeuren en voorzitters van omroepverenigingen. Ik hielp mee
Gilde-Amsterdam te innoveren. Ik trad op in theaters met een
collectief van ‘leerlingen’. Ik was directeur van een galerie.
Ik leidde onder meer schrijftalenten op, die nu bijvoorbeeld
stadsdichter ergens zijn. Ik was wel eens dj voor de radio, ik
regisseerde wel eens. Ik hielp mensen die geen werk hadden, aan
inkomsten, bedacht met de een films, met een ander organiseerde
ik exposities. Ik leerde mensen schaken en go. Ik schreef veel
poëzie en proza, o.m. voor een aantal uitgegeven boekjes
en pakweg tachtig eigenbeheerbeestjes. Ik werkte mee aan
biografieën. Ik-ik-ik-ik… Ik deed dat allemaal vanaf 1985: en
gratis – hard werkend met en voor honderden ‘leerlingen’ en dan
overdag en ’s avonds uren en urenlang: vaak meer dan een
werkdag. Ik verdiende er geen cent aan, ik betaalde zelfs zelf
m’n onkosten.
En ja hoor, ik kreeg ook een onderscheiding. De laagste die er
was. In m’n revers zit een miniem lintwurmpje in rood,wit en
blauw.
Scheve verhouding? Jazeker. Maar ik word er niet boos of droef
of querulant van. Ik weet dat mensen vanuit zichzelf denken en
zelden vanuit de ander. Het consumers benefit (om in
marketingtermen te spreken) is een moeizaam ideaal. Ik ben blij
met m’n lintje en ik draag het elke dag. En ik denk met Orwell:
we zijn allemaal gelijk aan elkaar, maar de een is wat meer
gelijk dan de ander.
de een oreert, de ander laboreert.
Edoch, werkelijk scheef zijn de verhoudingen in het volgende.
Dit jaar bestond het Amsterdamse Bos 75 jaar. En een groep
bedacht dat ir. Jacoba Mulder, (mede?)ontwerpster van het Bos,
een gedenkteken moest krijgen. Ikzelf gun het haar nagedachtenis
van harte. O ja, ik weet het: ze was in dienst van de gemeente
en het was gewoon haar werk: daar wordt ze voor betaald.
Als zodanig staat ze dus gelijk met de hoge dame die ik
hierboven anoniem liet blijven. En ikzelf kreeg nog een (laag)
lintje.
Wie helemaal niets dreigen te krijgen, dat zijn de
slavenarbeiders van het Bos. Beste Paul (e.v.a.), jullie zijn te
jong om het allemaal te hebben meegemaakt. Maar ik heb ze jaren
gezien: elke dag bij de bushaltes voor de deur van m’n ouderlijk
huis. ’s Morgens nog een beetje schoon, ‘s avonds besmeurd met
klei en schaafwonden en soms bloed (want ze hadden over het
algemeen geen eelt, ze hadden andere beroepen uitgeoefend). Ik
zag ze ook vaak met kruiwagens lopen om de Bosbaan te graven.
Voorschrift (godbetere): alles zoveel mogelijk met de hand.
En wat kregen ze ervoor? Nauwelijks meer dan de krappe steun die
ze normaal gesproken als langdurig werklozen kregen. En wanneer
ze weigerden om aan deze werkverschaffing deel te nemen, kregen
ze zelfs geen uitkering meer. Pure dictatuur van bovenaf, pure
slavernij van onderaf.
Meneer Hendrik Colijn (God hebbe z’n welgeoliede ziel), ons zo
goed regerend, was heel happy met dit alles. En hij moet er
verstand van hebben gehad, van dat werken op het land, want hij
was nog familie van boeren in de Middenpolder, vlak over de
Kalfjeslaan. Hij zei voor de radio dat het prachtig was dat al
die mannen zo nog eens buitenshuis kwamen. Ora et labora, riep
hij aan het eind van z’n speech uit,
Jaja, hij oreerde goed, terwijl de werkverschaften aan de
gunsten van het Nationale Crisis Comité: hun slavernij, hun
armoe, hun bejegening laboreerden (‘we eten erwtensoep die lijkt
wel koeienpoep, we eten schapenbout, die lijkt wel eikenhout’).
Ze waren ongeschoolde arbeiders, onderwijzers, ingenieurs,
trambestuurders, noem maar op.
Hen te hebben gezien, gehoord, dat is een van de grote wonden in
m’n leven geweest.
emancipatie aan alle kanten.
Jacoba zat aan haar tekentafel. Haar handen hadden geen last van
haar tekenpen. En ze zat droog en uit de wind, warm in de
winter. Ze ging niet onder de modder naar huis, waar nauwelijks
meer dan een droge boterham klaar zou staan – en waar haar
linnenkast weer eens was gecontroleerd. Ze dronk geen koud
geworden ouwe thee uit een blauw kruikje.
O ja, en ze was een vrouw. Geweldig. Ze werkte en dat was in die
tijd helemaal niet zo makkelijk, nee. Ik heb er alle begrip
voor.
Maar ik heb in die crisisjaren van dertig ook de vrouwen gezien,
die hun mannen doodmoe van het ongeleerde, gedwongen werk
thuiskregen en die hadden geprobeerd nog wat eten op tafel te
zetten
Onderscheidingen, monumenten… ze worden bedacht door
groeperingen uit de betere stand, zoals dat heet, zeg maar de
meer gelijken. Die projecteren en hebben nogal eens weinig oog
voor wie het echte werk doet.
Deze keer ben ik daar boos over. Op niemand in het bijzonder,
gewoon boos. misschien op iets dat je rechtvaardigheid zou
kunnen noemen, je weet wel, met zo’n weegschaal in de hand. Weet
je, de Ruijter was het niet eens met de Tocht naar Chatham en
bleef buitengaats de wacht houden, en wie heeft ooit over
schipper van Rijn gehoord die de ketting over de Theems
stukvoer? Wie kreeg in de geschiedboekjes de eer?
Een gedenkteken voor Jacoba mag best van mij – zelfs zou ik ter
wille van wat meer emancipatie ook een mannelijke medemaker
erbij zetten. bijvoorbeeld Van Eesteren. Maar ik vind in ieder
geval dat de slaven van het Bos hun eigen gedenkteken moeten
krijgen: wat kost dat nou, een grote tegel-met-wat-tekst
bijvoorbeeld?
Dit Amsterdamse Bos is voor u aangelegd mede door de inzet
van duizenden Amsterdamse werklozen. Wij zijn hen daarvoor
dankbaar.
Amsterdammers en omgevers
That’s all.
Ik ben geen man van regeltjes en voorschriften. Ik vul geen
formulieren in, ik stel geen smeekbeden op. Ik doe het gewoon
zo, in een column. De rest laat ik aan jou, Paul (e.v.a.) over.
Neem die ‘tegel’ mee in de juridische overwegingen, de
besprekingen met de club van het Bos en de gemeente Amstelveen,
de volksvertegenwoordigers en de eventuele sponsoren en
subsidianten. De kosten kunnen het niet zijn: die zijn allang
bespaard op de vergoeding, die je voorganger bij mij ter sprake
bracht voor m’n stadsdeeldichterschap en waarop ik nooit ben
ingegaan.
Ik hoor van je.
Karel N.L. Grazell
Amsterdams stadsdichter uit ZuiderAmstel
september 2009
|